Er zijn er op die manier menschen verjaagd, zonder dat ze konden zien, waar de projectielen vandaan kwamen, wat, op den tijd van het etmaal gelet, niets onwaarschijnlijks heeft en wat aantoont, hoe groot de waakzaamheid is der dienaren in de buurt van den god en hoe goed ze zorgen voor de geheimzinnige gebruiken en…. voor hun kas.

Ziehier, waarin die plechtigheid bestaat of liever die plechtigheden, want er zijn twee, één overdag, de andere ’s nachts, beide al even weerzinwekkend. Bij dag heeft het hanenoffer plaats. Het gebeurt vóór het altaar van den god Koetinchatin, die, naar men mij gezegd heeft, de duivel is en tevens een beschermgod. De toeloop is groot, en velen brengen één of meer hanen mee. Op die wijze stellen de geloovigen hun kippen en gevogelte onder de bescherming van den god, die ze moet verdedigen tegen de aanvallen der vijanden, vooral raven, die de kuikentjes stelen. Er worden den god één of verscheiden hanen beloofd tegen het feest.

De Peroe-Bannan, de danser, die den god-duivel voorstelt, treedt al dansend buiten de pagode, schreeuwt en gesticuleert, en gaat op het een paar treden hooge altaar staan, tegenover het gebouw. Hij is geel, zwart, rood en groen geverfd en draagt een mantel met roode strepen. De eerst aangekomenen stellen hem de vogels ter hand, den eenen na den anderen, en na enkele gillen als van een bezetene, vat hij een der vogels bij de pooten aan met de eene en bij den kop met de andere hand, slaat dan de oogen ten hemel en bijt in den hals van het dier, waarvan hij het bloed drinkt. Daarna ontrukken de geloovigen elkander de brokken van het slachtoffer. Er wordt den danser een andere haan toegereikt, de lucht weerklinkt weer van rauwe kreten, en de daad wordt herhaald; de Bannan drinkt of schijnt te drinken het bloed van het tweede offer, dat weer verdeeld wordt. Dat afschuwelijke schouwspel duurt drie of vier uren; al dien tijd slurpt de man zonder ophouden en zonder vermoeienis, zonder weerzin schijnbaar, het warme bloed, en de toeschouwers betwisten elkander de doode dieren. Honderden hanen worden zoo om hals gebracht.

Daarna begint de muziek; de Bannan zet een ronden hoed op met vreemde zilveren versierselen en pauwenveeren, schreeuwt, tiert draait en wendt zich, gooit de booze geesten met steenen, die wel eens terecht komen op het hoofd der Mopla’s en wapent zich met een doosje vol steenen, waarmee hij al springend en gillend naar buiten stort, voorafgegaan door de muziek en gevolgd door de menigte, die hij op een afstand houdt door de bedreiging met de steenen. Na een loopje naar de rijstvelden komt men bij de pagode terug.

Gedurende de geheele plechtigheid hebben de geloovigen offeranden gebracht aan den god, die ze zelf aan den bewaker der pagoden ter hand stelt, volgens de verzekering van een Tive, die mij de zaak uitlegde. De beiden verdeelen den buit, en de geloovigen gaan uiteen.

In den nacht heeft het schapenoffer plaats, dat geschiedt vóór den tempel van de maagd Bagavady, aan den voet van het altaar, op de binnenplaats geplaatst. Alle Tiven van Mahé zijn tegenwoordig. De Bannan, in dezelfde kleeding van overdag, steekt de schapen dood met een mes van eigenaardigen vorm, versierd met kleine afhangende versierselen, zoodat het instrument leven maakt, als het gezwaaid wordt onder het oorverdoovend tromgeroffel. Het bloed wordt in een groot vat opgevangen, en als alle slachtoffers dood zijn, worden er bloemen bijgevoegd, rijstpoeder, santal en kurkuma, ingrediënten, die bij de plechtigheid behooren; vervolgens gaat hij op een bankje zitten tegenover de menigte en met geopende handen laat hij al het bloed uit het vat loopen, terwijl hij het links en rechts en vóór zich uit werpt. Door de vrees voor stolling van het bloed moet de bewerking snel geschieden. Eindelijk laat hij het ledige vat om zich heen rollen en werpt het weg, waarna een helper het opneemt. Hij heeft dan nog slechts een paar woorden tot de menigte te zeggen van af het altaar, om de menschen op te wekken, veel offeranden aan de godheid te brengen, en de plechtigheid is afgeloopen. De plek is, als men denken kan, ruim verlicht met een aantal lampions en er wordt bij geschoten als bij alle feestelijkheden in dit land.

Het is moeilijk, thuis te raken in de verwarring van deze ingewikkelde theogonie, die millioenen goden erkent, van Brahma en zijn vrouw Sarasswady af, de godin der welsprekendheid en der schoone kunsten, tot de kleine huisgoden, die afwisselen naar de streek, tot de dieren en de voorwerpen, die in godheden zijn veranderd en met evenveel vuur worden aangebeden als Brahma zelf, de heer der wereld. Wij bepalen ons tot wat het toeval der reis ons aanwees van de zeden en gebruiken en ceremoniën.

De plechtigheden bij de meeste der malabarsche feesten komen met elkander overeen: bezoeken en giften aan de pagode, reiniging door een bad, aalmoezen, gegeven en ontvangen, en eindelijk het vasten. De vastentijden zijn voor hen, die trouw de godsdienstige voorschriften volgen, talrijk in het Brahmaïsme; als ze angstvallig in acht worden genomen, brengen ze de dagen, waarop de geloovigen zich mogen voeden, wel tot de helft terug. Men zou een heel hoofdstuk kunnen vullen met de optelling der dagen en omstandigheden, waarbij een vrome Indiër zich van alle voedsel moet onthouden. De nieuwe en de volle maan, bepaalde dagen van de maan van een bepaalde maand, de dagen van de nachteveningen, het zonnestilstandspunt enz., de talrijke heiligendagen, de verjaardagen van den dood der ouders, ongunstige dagen enz., het zijn alles redenen van vasten. Men stelt zich schadeloos bij de veroorloofde maaltijden en wie het kunnen, maken daar ter wille van de tegenstelling dan ook groote festijnen van.

Op de kust van Malabar erkennen de strenge volgers van de Vedam, het wetboek, dat de Sastrom aanvult, drie voorname vastendagen in het jaar: de Astany-Rohiny, dag van de geboorte van Sry-Kristnine in de maand Tsjingon (13 tot 16 Augustus); er wordt gewaakt en er worden gebeden gelezen; pruimen, zelfs betel kauwen is verboden. De tweede, Goeroevayoer Egadechy is de gedenkdag van den dag, waarop Vishnoe een vrucht van zijn gouden speld liet vallen en dus een dag zonder eten bleef. Voor een god was dat allermoeilijkst, en Vishnoe beloofde daarom het paradijs aan diegenen, die ter herinnering aan de onhandigheid dien dag der maand Virchigon (14 tot 16 November) zouden vasten. De derde heet Tiroevatira in de maand Danon (13 tot 15 December); hij wordt voorgeschreven ter herdenking van Sry-Paramaitsjoerein, derde in de drieëenheid.