Het is de niet zeer duidelijke geschiedenis van een jager in het bosch, die op een boom was geklommen, om het wild te bespieden. Daar de bladeren hem hinderden in het zien, begon hij ze af te plukken, en het gebeurde, dat ze vielen op het beeld van een godheid Tsjivalingon, wier beeld onbekend is gebleven. Maar dat feit beviel Brahma zoo goed, dat hij den boozen jager rechtstreeks naar het paradijs zond en dat beloofde aan allen, die den verjaardag van de gebeurtenis met vasten zouden vieren. Het is een der trouwst in acht genomen vastendagen bij de Malayali.

Ik besluit deze optelling van de inlandsche feesten met ons nationaal feest. Ik heb te Mahé een 14 Juli bijgewoond, en ik kan getuigen dat het geen alledaagsch schouwspel is, in de prachtige omlijsting van den weelderigen plantengroei de spelen te volgen van de mooie inlanders met hun zwarte huid; maar er is iets kouds in de uitingen, die niet begrepen, niet gevoeld worden, die uit gewoonte voortkomen, eerder dan uit innerlijken drang, die een artikel zijn van het jaarlijksch programma eerder dan vaderlandsliefde en die geen warmte ontleenen, noch aan de verhitte aangezichten, noch aan den gloed van de atmosfeer.

Den dag te voren heeft er uitdeeling van rijst plaats in het regeeringsgebouw, waar al vroeg vrouwen en kinderen zich verdringen met den zak van kokosvezels in de hand; ze zijn in lompen gehuld of ook wel behoorlijk in wit katoen gekleed, arme drommels, die van de administratieve goedgeefschheid voedsel ontvangen voor één of twee dagen. Het gebeurt langzaam, ongehaast, want ieder weet, dat er is voor iedereen. Op den avond een-en-twintig kanonschoten, die van de kerk afkomstig zijn, want de kleine mortieren behooren aan de kerkelijke gemeente, en die afgevuurd worden aan de rivier, in tegenwoordigheid van veel kleine jongens. Op den morgen van den 14den weer een salvo om half zeven. Men is hier aan de stem van het kruit gewend, die alle feesten aankondigt, de katholieke zoowel als de heidensche, de groote plechtigheden, de groote aanleidingen tot blijdschap zoowel als tot smart, een huwelijk, de canonisaties van heiligen in Rome even goed als de cholera.

Om half negen ontvangt mijnheer de Administrateur het bestuur der kolonie. In de groote zaal van het regeeringsgebouw zitten allen onbewegelijk en vormen een veelkleurig borduursel op zwarten grond. Men kan daar op de aangezichten een heele kleurengamma vinden, van de lichte café au lait tot donkere chocolade en het zwartste bruin; witte tulbanden naast roode, paarse, vergulde of verzilverde; hoeden van allerlei vorm en allerlei leeftijd en allerlei conserveering; menschen in witte overkleederen of gekleurde gewaden, met broeken, vesten en rokken, geschoeid met de kothurnen van het land, met europeesche schoenen of op bloote voeten. Op de borst van een jongen Indiër straalt een decoratietrofee, waaronder de academische palmen en de medaille voor landbouwverdiensten.

Ik vroeg: “Wie is de zoo gedecoreerde aanbidder van Brahma daarginds?”

“Dat,” antwoordt mijn buurman met zijn indische pagne, “dat is de secretaris van de regeering, men zou kunnen zeggen, de gouverneur van Mahé.”

Ik keek verbaasd.

“Ja, hij maakt de verkiezingen en de verkiezingen hebben hem gemaakt.”

“O, maar hij lijkt mij wel jong, om reeds voor langdurige diensten aan de regeering zooveel eervolle onderscheidingen te hebben verdiend. Komt hij uit Pondichéry?”

“Neen, hij komt van Tellicherry; hij is de vroegere beambte, die uit een duitsch handelshuis is weggezonden om.... minder mooie handelingen.”

“Dat lijkt mij inderdaad een buitengewone aanspraak op iets bijzonders, maar niet op den post dien hij bekleedt. En het paarse lint en de medaille voor landbouwverdienste, heeft hij die aan verdiensten van denzelfden aard te danken?”

Primitief orkest van eenige Polea’s.

Primitief orkest van eenige Polea’s.

Mijn zegsman ziet mij van ter zijde aan, want ofschoon ik ernstig ben, schijnen mijn woorden voor hem in te houden, dat ik spot met iemand of iets. “Ik weet het niet,” antwoordt hij droogjes.

Werkelijk loopt mijnheer de secretaris heen en weer en voelt zich blijkbaar te huis. Ik verbaas mij niet langer; ik heb zooveel gehoord en zelfs gezien, dat ik het vermogen heb verloren, mij te verwonderen, vooral in onze koloniën.

Ieder zwijgt en zit stil; tegenover ons zit de burgemeester met zijn lint over een buis, dat hij over zijn witten schouderdoek draagt, met bottines aan en een tulband op het hoofd, zeer waardig, zeer zachtmoedig, zelfs onderworpen van gelaatsuitdrukking.

Rechts en links de leden van den gemeentelijken raad en de secretaris van den Raad in rok, maar met zeer donkere gelaatskleur. Dan de politiecommissaris, met een officieel costuum, dat groen lijkt, versierd met galon, en de directeuren van al de kleine diensten, de schatkist, de post, de domeinen enz. en de leden der plaatselijke raden. De uitnemende pater Veaux was met mij meegegaan.

De Administrateur hield zijn toespraakje, goed gevoeld, eenvoudig, en met de zwarte oogen rollend door het wit, dat nog witter lijkt dan anders. Bedienden met witte schouderdoeken, rooden gordel en rooden tulband presenteeren glazen champagne en gebakjes, en ieder drinkt en eet kalm, terwijl de leider op het welzijn van de Republiek drinkt, zonder den geringsten weerklank te vinden of te wekken in die duistere gemoederen, die den grooten dag en de vergadering met angst tegemoet hebben gezien.

Daar het tweede deel van het programma voor den morgen een ontvangst aan het gemeentehuis inhoudt, gaat ieder opstaan en wendt zich naar de deur. De drie trommels en de twee fluiten, die zooeven de gasten ontvingen aan den ingang met helsch rumoer, gaan voorop; de beide boden van het bestuur met een symbolischen staf, omslingerd met linten van de fransche kleuren in de hand, blijven in de buurt van den burgemeester en den Administrateur; de anderen volgen in losse groepen, en bij de tuinpoort scharen zich de zes soldaten met bloote voeten en rooden tulband aan weerszijden van de processie, drie aan elken kant. De smalle weg in de schaduw van de hooge kokos- en mangoboomen is met wat palmtakken versierd; de ingang van het stadhuis is bevlagd en aan den oever der rivier worden de spelen in gereedheid gebracht.

De vrouwen behangen zich graag met juweelen.

De vrouwen behangen zich graag met juweelen.

Wij stonden stil op twintig meter afstands ongeveer van een huisje van één verdieping, wit aangestreken, waar beneden het politiebureau was en boven het gemeentebestuur zetelde. Het orkest hield stand op eenige schreden afstands, en de heer burgemeester bood met uitgestoken hand een welkom aan al zijn gasten op den drempel van het gemeentehuis. Op eerbiedigen afstand stond de “menigte”, een twintigtal Tiven en drie of vier Mopla’s, nieuwsgierig te kijken naar die ongewone ontplooiing van zwarte jassen, naar den hoed van den Administrateur, het lint van den burgemeester en den onbewogen ernst van al die “hoogen” in de vervulling van hun nationalen plicht. Wij gingen naar boven langs een smal houten trapje, naar het kleine zaaltje met een veranda, en ieder nam plaats tegen den muur.

De zaal was versierd; daarvoor heeft de burgemeester een crediet van 8.50 francs ontvangen, heel precies. Er waren palmtakken aangebracht, cycasbladeren en ander groen; er liepen slingers van vlaggedoek naar de zoldering; kleine papieren vlagjes waren tegen de wanden bevestigd, en wijd ontplooid hing er de driekleur. Een ontroerende stilte kondigt het verwachte oogenblik aan. De heer burgemeester haalt uit zijn zak een groot papier en opstaande, leest hij een mooie toespraak over de onveranderlijke toewijding van de kolonie aan Frankrijk sedert twee eeuwen, over de vrijheid, de goede instellingen, de welvaart van het land, de erkentelijkheid jegens den gouverneur, den Administrateur, de Republiek. Hij eindigt met een “Leve!” op alle machten, door geen enkele stem na de zijne overgenomen.