Dat is zoo zijn natuur en daarom word ik ook nooit boos op hem; de aap heeft niet, zooals de honden, een geweten dat hem gebiedt zijn plicht te doen, en daarom staat hij veel lager dan zij. Begrijpt gij dat?

--Ik geloof het wel.

--Wees dus oplettend, mijn jongen, en ijverig; doe hetgeen gij doen moet, altijd zoo goed mogelijk. Daarop slechts komt het in het leven aan.

Terwijl hij zoo tot mij sprak, waagde ik het hem te zeggen, wat mij het meest onder de repetitie verwonderd had: zijn onuitputtelijk geduld, waarvan hij het bewijs had gegeven, zoowel met Joli-Coeur en de honden als met mij.

Hij glimlachte toen even.

--Men kan wel zien, dat gij tot nogtoe slechts met boeren geleeft hebt, die hun dieren zeer wreed behandelen en die meenen, dat men ze slechts met stokslagen regeeren kan. Dat is een zeer groote dwaling: door geweld krijgt men weinig gedaan, terwijl men met zachtheid alles overwint. Ik heb van mijn dieren juist door een zachte behandeling gemaakt wat ze thans zijn. Als ik ze geslagen had, zouden zij bang voor mij wezen en de vrees benevelt het verstand. Bovendien zou ik, wanneer ik driftig werd, niet wezen wie ik ben en ik zou thans niet dat onuitputtelijk geduld bezitten, dat mij uw vertrouwen heeft doen winnen. Hij, die anderen onderwijst, onderwijst tevens zich zelf. Mijn honden hebben mij evenveel lessen gegeven als zij van mij ontvangen hebben. Ik heb hun verstand ontwikkeld, zij hebben mijn karakter gevormd.

Hetgeen ik hoorde scheen mij uiterst zonderling toe, en ik kon niet nalaten er om te lachen.

--Gij vindt dat zeer zonderling, niet waar, dat een hond een mensch kan leeren? En toch is het waar. Denk maar eens na: Neemt gij aan, dat een hond onder den invloed van zijn meester staat?

--O, zeer zeker.

--Dan zult gij ook begrijpen, dat de meester verplicht is over zich zelf te waken, wanneer hij de opvoeding van een hond op zich neemt. Stel u maar eens voor, dat ik op een oogenblik, terwijl ik Capi onderwijs gaf, mij zelf vergat en driftig werd. Wat zou Capi doen? Hij zou eveneens driftig en boos worden. Dat wil zeggen, dat hij mijn voorbeeld zou volgen, en hij zou glad bedorven worden. De hond is bijna altijd het evenbeeld van zijn meester; wie den een ziet ziet den ander. Laat mij uw hond zien, dan zal ik zeggen wie ge zijt. De hond van een roover is een nijdig dier, die van een dief steelt; de domme boer heeft een hond zonder begrip, maar de beschaafde, wellevende man heeft een vriendelijken, verstandigen hond.

Mijn makkers, de honden en de aap, hadden dit op mij vooruit, dat zij gewoon waren om voor het publiek op te treden, zoodat zij den anderen dag zonder eenige vrees tegemoet zagen. Voor hen was het niet anders dan iets te doen, wat zij reeds honderdmaal, ja duizendmaal verricht hadden.

Maar ik voor mij deelde die heerlijke onbezorgdheid niet. Wat zou Vitalis wel zeggen, als ik slecht speelde? Wat zouden de toeschouwers zeggen?

Deze gedachten beletten mij den slaap te vatten en toen ik insliep, zag ik in mijn droom verscheidene menschen, die bijna omvielen van het lachen.

Ook gevoelde ik mij den anderen dag zeer zenuwachtig, toen wij de herberg verlieten om naar de markt te gaan, waar onze voorstelling zou plaats vinden.

Vitalis opende den stoet; met het hoofd fier omhoog, de borst vooruit, gaf hij met zijn armen en beenen den pas aan, terwijl hij een wals speelde op een metalen fluitje.

Achter hem liep Capi, op wiens rug de heer Joli-Coeur stond, in het kostuum van een engelsch generaal met een roode broek en rok, welke met goud waren afgezet en een hoed met een breeden rand en een witte pluim.

Verder op eerbiedigen afstand volgden naast elkander Zerbino en Dolce.

Ik sloot den optocht, die, dank zij den afstand, welken de meester ons had aangewezen, een vrij groote lengte in de straat besloeg.

Maar hetgeen nog meer de aandacht trok dan ons luisterrijk gezelschap, waren de doordringende tonen van de fluit die tot in het achtergedeelte der huizen de nieuwsgierigheid der bewoners wekten. Men snelde naar de deur om ons te zien en alle gordijnen werden opgetrokken.

Eenige kinderen begonnen ons te volgen, verscheidene verbaasde boeren voegden zich bij hen en toen wij de markt hadden bereikt, hadden wij een ganschen troep achter ons.

Ons tooneel was spoedig opgeslagen; het bestond slechts uit een touw, dat aan vier boomen werd vastgemaakt, zoodat het een langwerpig vierkant vormde, in welks midden wij ons plaatsten.

Het eerste gedeelte der voorstelling bestond uit verschillende toeren door de honden uitgevoerd; maar welke deze toeren waren, zou ik zelf niet weten te zeggen, daar ik te zeer vervuld was met mijn rol en in de grootste onrust verkeerde.

Alles wat ik mij herinner is, dat Vitalis niet meer op zijn fluit speelde, maar die met een viool verwisseld had, waarmede hij de oefeningen der honden begeleidde, en waarop hij nu eens dansmuziek, dan weder lieve, vroolijke deuntjes speelde.

De menigte was al spoedig tot aan het koord doorgedrongen, en wanneer ik meer werktuigelijk dan wel met een bepaalde bedoeling om mij heen blikte, dan zag ik dat aller oogen op ons waren gevestigd.

Toen het eerste stuk geëindigd was, nam Capi een houten bakje in zijn bek en deed hij op zijn achterste pooten de ronde bij het "geachte publiek." Wanneer er geen centen in het bakje vielen, dan zette hij dit eerst op den grond buiten het bereik der omstanders en legde vervolgens zijn beide pooten op den weerspannigen toeschouwer, blafte eenige malen en klopte zachtjes op diens zak, alsof hij dezen wilde openen. Onder het publiek ging dan een algemeen gelach op en ieder deelde in die vroolijkheid.

--Het is een slimme poedel; hij weet wiens zak het best gevuld is.

--Kom, steek uw handen in uw zak.

--Hij zal wat geven!

--Neen hij geeft niets!

--Uit de erfenis van uw oom zult gij het terugkrijgen.

Eindelijk kwam het geld dan ook te voorschijn uit het alleronderste puntje van den zak.

Intusschen hield Vitalis, zonder een woord te spreken, aanhoudend zijn blik op het bakje gericht en speelde eenige vroolijke deuntjes op zijn viool, die hij volgens de maat op en neer bewoog.

Capi kwam weldra bij zijn meester terug, terwijl hij het bakje zegevierend in de hoogte hield.

Nu was het de beurt van Joli-Coeur en van mij om op te treden.

--Dames en heeren, zeide Vitalis, terwijl hij met de eene hand zijn strijkstok zwaaide en met de andere met zijn viool eenige bewegingen maakte, onze voorstelling zal besloten worden door een fraai tooneelstuk, getiteld: De knecht van den heer Joli-Coeur of de domste van de twee is niet dien men denkt. Een man, zoo als ik ben, vernedert zich niet om vooruit zijn stukken en zijn tooneelisten te prijzen; ik zeg slechts: zie goed toe, open de oogen wijd en maakt uwe handen vast klaar om te applaudisseeren.

Hetgeen hij een fraai tooneelstuk noemde, was in werkelijkheid een pantomime; dat wil zeggen een stuk, dat met gebaren en zonder woorden gespeeld wordt. En dat moest ook zoo zijn, daar twee der hoofdpersonen, Joli-Coeur en Capi, niet konden spreken en de derde, (ik zelf) niet in staat zou geweest zijn twee woorden te uiten. Tot opheldering van het stuk en om het spel der acteurs gemakkelijker te maken, laschte Vitalis van tijd tot tijd een woordje er in, dat een verklaring gaf aan de verschillende toestanden. Zoo ook speelde hij zachtkens een krijgsmarsch bij het optreden van den heer Joli-Coeur als engelsch generaal, die zijn rang en zijn fortuin door een oorlog in Indië verworven had. Tot heden had de heer Joli-Coeur geen anderen knecht dan Capi, maar hij wilde liever een oppasser, daar zijn middelen hem deze kleine weelde veroorloofden; de dieren zijn lang genoeg de slaven der menschen geweest; het werd dus hoog tijd, dat hij hierin eene verandering bracht.

Terwijl hij op de komst van dien oppasser wachtte, liep de generaal in zijn kamer op en neer en rookte een sigaar. Men moest eens zien welke rookwolken hij het publiek in het gelaat blies.

De generaal werd ongeduldig en rolde met zijn oogen, als iemand die op het punt is in drift uit te barsten; hij beet op zijn lippen en stampte met zijn pooten op den grond.

Toen hij voor de derde maal stampte, moest ik met Capi binnen komen.

Al zou ik mijn rol vergeten zijn, dan zou de hond mij die wel hebben herinnerd. Op het gegeven oogenblik, strekte hij zijn poot naar mij uit en bracht hij mij bij den generaal.

Toen deze mij zag, hief hij zijne beide handen wanhopend ten hemel. Wat, moest dit zijn knecht worden? Hij bekeek mij toen nauwkeuriger en liep eenige malen schouderophalend om mij heen.

De uitdrukking van zijn gelaat was zoo dwaas, dat het geheele publiek schaterde van lachen: men begreep dat hij mij voor een grooten domkop hield; ook het publiek verkeerde in dien waan.

Het stuk was er natuurlijk geheel op ingericht om aan het publiek mijne domheid te doen zien; in ieder tooneel moest ik de eene of andere onhandigheid begaan, terwijl Joli Coeur daarentegen telkens gelegenheid moest vinden om zijn verstand en slimheid aan den dag te leggen.

Toen hij mij langen tijd had aangestaard nam de generaal mij uit medelijden in dienst en beval hij mij zijn tafel te dekken.

--De generaal gelooft dat de knaap minder dom zal wezen, als hij wat gegeten heeft, zeide Vitalis; wij zullen eens zien of dit zoo is.

Ik plaatste mij aan een tafeltje, waarop alles gereed stond.

Wat moest ik met een servet doen?

Capi maakte mij duidelijk, dat ik mij bedienen moest.

Maar hoe?

Toen ik lang er over gedacht had, snoot ik mijn neus er in.

De generaal barstte toen in een hartelijken lach los en Capi viel op den grond en spartelde met zijn pooten in de lucht, uit ergernis over mijn domheid.

Toen ik zag, dat ik mij vergiste, bekeek ik weder het servet en vroeg mezelf af, op welke wijze ik het gebruiken moest.

Eindelijk schoot mij iets te binnen; ik rolde het servet op en bond het als een das om mijn hals.

Wederom begon de generaal te lachen en Capi viel nogmaals op den grond.

En zoo vervolgens tot op het oogenblik, dat de generaal wanhopend mij van mijn stoel rukte, op mijn plaats ging zitten en het eten, dat voor mij bestemd was, opat.

O, hij wist wel wat hij met een servet moest doen. Hoe netjes maakte hij het in het knoopsgat van zijn uniform vast en spreidde hij het over zijn knieën uit.