De nachtegaal / Verhalen voor de jeugd



The Project BookishMall.com EBook of De nachtegaal, by C. Schmid

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project BookishMall.com License included
with this eBook or online at www.BookishMall.com


Title: De nachtegaal
Verhalen voor de jeugd

Author: C. Schmid

Release Date: December 10, 2008 [EBook #27489]

Language: Dutch


*** START OF THIS PROJECT BookishMall.com EBOOK DE NACHTEGAAL ***




Produced by Anna Tuinman, Eline Visser and the Online
Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net






[0]

Inhoudsopgave
DE NACHTEGAAL. 1
I. Het ongeval op reis. 1
II. De Nachtegaal. 3
III. De herdersknaap volbrengt het plan naar wensch. 8
IV. Het verjaarfeest. 11
V. Het gesprek over Dirk. 16
VI. Dirk ziet zijnen wensch vervuld. 20
VII. De jonge graaf van Sterreveld treedt in krijgsdienst. 22
VIII. De trouwe bediende. 26
IX. De redder. 33
X. August verneemt het een en ander aangaande zijnen gastheer. 38
XI. August en George blijven nog altijd in het huis van den heer van Koslou. 42
XII. De heer van Koslou komt terug en maakt zich aan August bekend. 44
XIII. De lotgevallen van den heer van Koslou. 48
XIV. Vervolg van het gesprek tusschen den graaf en Koslou. 50
XV. Het verblijf te St. Petersburg. 53
XVI. De terugkomst. 57
OVERDENKING IN DEN SCHOONEN LENTETIJD 62
I. 65
II. 71
III. 73
IV. 83

[i]

DE NACHTEGAAL.

[ii]
[iii]

DE NACHTEGAAL.


VERHALEN VOOR DE JEUGD,

DOOR

C. SCHMID,

Schrijver van Mathilda en Wilhelmina, Hendrik van Eichenfels, Hirlanda, enz.

MET GEKLEURDE PLAATJES.


TE LEIDEN, BIJ A. W. SIJTHOFF.

[iv]
[v]

[vi] Steendr.v.P.W.M.Trap.

[1]

DE NACHTEGAAL.

I.

Het ongeval op reis.

De gravin van Sterreveld bevond zich met hare drie kinderen, eenen zoon en twee dochters, op reis uit de hoofdstad naar haar buitengoed. De koetsier was, een bosch doorrijdende, met den weg in de war geraakt. Hoewel dit oponthoud op zich zelf reeds onaangenaam genoeg was, werd het evenwel nog grootelijks vermeerderd, naardien kort daarna de wagen op een zoo hobbelig pad geraakte, dat een der wielen brak.

Hoewel niemand eenig letsel had bekomen, werd de gravin zulks met grooten schrik gewaar, vermits de avond reeds begon te vallen, toen haar dit ongeval overkwam. Hare dochters waren nog oneindig meer beangst door het denkbeeld van in een zoo donker en eenzaam woud te zullen moeten overnachten. Te vergeefs trachtte de jonge graaf zijne zusters gerust te stellen. De rijknecht was regt verdrietig over het gebeurde, schimpte geweldig op den slechten weg, waaraan[2] hij alle schuld gaf, krabde zich achter de ooren en wist niet wat nu te beginnen.

Terwijl het gezelschap nog besluiteloos stond, kwam een herdersknaap bij hen, die, zoodra hij het ongeval bespeurde, zeide: "o, dat kan ligt verholpen worden! Als ik ten minste goed zie, dan zullen wij het wiel zonder veel moeite wel spoedig weêr in orde kunnen krijgen. In een dorp aan den grooten weg, niet ver van hier, woont een beste wagenmaker, die u spoedig zal helpen. Het bijpad, waarop de voerman verdwaald is loopt gelukkig regelregt op dat dorp uit. Ik zal u derwaarts brengen en in een oogenblik zal alles weêr klaar wezen!"

De knaap, die inmiddels rond had gezien, vond nu iets waarmede men den wagen kon steunen en aldus naar het dorp slepen. "Ziedaar!" zeide hij, "ons reeds geholpen wat den wagen betreft. Ondertusschen," zoo vervolgde hij, "wilde ik u nog wel iets voorslaan. De rijweg van hier naar het dorp is tamelijk ongemakkelijk, en daarenboven nog wel een uur lang. Doch ik weet geenen anderen weg, die beter in orde is of ons spoediger naar het dorp brengt. Indien evenwel de genadige vrouw met den jongeheer en de jonge jufvrouwen mij wilden volgen, dan kan ik aan het gezelschap een voetpad aanwijzen, dat wel de helft korter en veel aangenamer te begaan is."

De gravin gaf te kennen, dat deze voorslag haar regt aannemelijk voorkwam, en nu haalde de knaap de stang, waarmede de wagen moest gesteund worden. "Zij behoort aan den wagenmaker," zeide hij, "die ginds ook nog wat hout heeft liggen, dat hij in den vorigen winter heeft geveld. Hij zal het ons stellig niet kwalijk nemen dat wij zijne stang gebruiken om den[3] wagen bij hem te brengen." Hij hielp den rijknecht vervolgens regt handig alles zoo goed mogelijk in orde brengen, waarop de koets langzaam en voorzigtig langs den hobbeligen weg werd voortgetrokken, terwijl de voerman naast de paarden liep. De grafelijke familie bleef het rijtuig nog een oogenblik nazien, en sloeg vervolgens, onder geleide van den herdersknaap, het voetpad in, dat wezenlijk, gelijk de knaap gezegd had, eene alleraangenaamste wandeling aanbood, daar het door laag, maar welig groeijend geboomte, in bevallige kronkelingen, langs een ruischend beekje van helder water voortliep.

II.

De Nachtegaal.

Terwijl het gezelschap dus voortwandelde, liet zich eensklaps een nachtegaal hooren. De vogel sloeg zoo heerlijk, dat de gravin zich met hare beide dochters op den stam van eenen gevelden beukeboom neêrzette, ten einde eenige oogenblikken naar den vogel te kunnen luisteren, hoewel de invallende duisternis tot spoed vermaande.

De jonge graaf, die oogenschijnlijk den ouderdom van zestien jaren had bereikt, leunde, op eenigen afstand, tegen eenen jongen boom, en verlustigde zich niet minder in het bekoorlijk lied. Alles rondom was stil. Het avondwindje speelde in het gebladerte, en zacht ruischte het beekje. Alle aanwezigen bespeurden in zich dat aangename gevoel van kalmte en rust, dat wij allen zoo vaak in de vrije natuur smaken.

Toen de nachtegaal zweeg, riep de gravin uit: "honderd[4] gulden gaf ik daarvoor, dat ik dezen vogel op mijne buitenplaats had! In de stad heb ik vele nachtegalen gehoord; maar hier in de vrije natuur, op eene stille boschrijke plaats, bij die kalme rust, terwijl de avond begint te vallen en de maan reeds met haar zilveren licht door de boomen schijnt,—hier klinkt het gezang van dezen heerlijken vogel nog oneindig fraaijer. Ja, ik herhaal het, het was mij met genoegen honderd gulden waard, dat ik hem op mijn buitengoed, in dat kleine boschje, hetwelk achter ons huis aangelegd is, des avonds konde hooren!" "Nu," mompelde de herdersknaap, die naast den jongen graaf stond, "die honderd gulden zou iemand ligt kunnen verdienen!" De graaf, die deze woorden vernomen had, gaf den knaap eenen wenk, dat hij zich stil zou houden, vermits de nachtegaal zijn lied juist weêr aanhief. Toen hij te tweeden male stil hield, stond de gravin op, ten einde zich met hare kinderen naar het dorp te begeven.