Mijn geheele vermogen, dat waarlijk niet gering is, heb ik u te danken! Aan u ben ik al mijn geluk verschuldigd!"

[46]Verbaasd staarde August den spreker aan, terwijl hij ongeloovig met het hoofd schudde. Het kwam hem langzamerhand voor den geest, of hier welligt eenig misverstand hadde plaats gevonden!

Nu vroeg de heer van Koslou: "hebt gij niet eens honderd gulden aan eenen armen, bedelenden jongen geschonken!"

"Neen!" antwoordde August; "ten minste herinner ik mij niet, ooit eene zoo aanzienlijke aalmoes gegeven te hebben."

"Niet?" herhaalde Koslou. "Nu, dan hoop ik, dat gij u nog wel eenen nachtegaal zult herinneren, die op het geboortefeest van uwe moeder zoo fraai zong. Een arme herdersknaap—is het niet zoo?—had een nestje met de beide oude nachtegaals in uw park overgebragt."

"O ja!" gaf August ten antwoord, "dien knaap herinner ik mij nog zeer goed! Hij was een arme, maar een zeer beminnenswaardige en hoopvolle jongen. Zijn naam was Dirk Snel. Hij ging als wagenmakersknecht naar het buitenland.—Doch, vergeef mijne vraag! hoe kunt gij deze bijzonderheden zoo goed weten?"

"Deze herdersknaap, deze Dirk Snel, deze wagenmakersknecht," antwoordde Koslou, "en de keizerlijk Russische raad, de heer van Koslou, de man, die zoo gelukkig was van u te redden, zijn een en dezelfde persoon. Ik ben Dirk Snel!—Doch thans ben ik geen wagenmakersknecht meer. Ik ben eigenaar van eene fabriek, koopman, geldwisselaar en raad van financiën te Petersburg. Daar ik een riddergoed, Koslou geheeten, heb aangekocht, zoo word ik thans heer van Koslou genoemd."

"Is het mogelijk!" riep August, ten toppunt van verbazing, uit. "Gij zijt Dirk Snel!" Met tranen in[47] de oogen sprong hij op, omarmde zijnen weldoener en riep uit: "waarom zeidet gij mij dit niet dadelijk?"

"Dat kon vroeger bezwaarlijk," antwoordde de heer van Koslou, dien wij bij zijnen nieuwen naam willen blijven noemen. "Het zou ons te lang hebben bezig gehouden, en mijn tijd was toen te zeer beperkt. Mijne zaken waren dringend, ik moest verder; en daarenboven waart gij zelf ook te uitgeput, dan dat gij lang naar mijn verhaal zoudt hebben kunnen luisteren. Daarom bespaarde ik de ontdekking voor eene nadere gelegenheid. In de brieven welke ik u schreef, wilde ik daarvan geene melding maken, naardien ik gaarne ooggetuige van uwe verwondering wilde wezen.—Toen ik u het eerst zag, bespeurde ik wel, dat gij mij niet meer kendet. Doch ook ik zoude u bezwaarlijk herkend hebben, zoo gij niet, in de sneeuw neêrzinkende, den naam Sterreveld haddet uitgesproken, toen gij uwen dienaar opdroegt, wanneer deze in het leven mogt gespaard blijven, aan uwe edele moeder en uwe zusters de groeten van den stervenden zoon en broeder over te brengen, en haar te melden, dat hij, in Gods wil berustende, met haren naam op de lippen ontslapen was. Toen ik u daardoor herkende, kostte het mij alle mogelijke zelfbeheersching, mij in te houden. Hadde ik ooit eene schoonere gelegenheid kunnen wenschen dan deze, om mijnen weldoener te toonen, dat hij zijne goedheid niet aan eenen ondankbare verspild had; eene geschikter omstandigheid dan uw toenmalige toestand, om u de som terug te geven, die uwe lieve moeder mij weleer leende ter bestrijding der kosten, welke ik mij tot het aanschaffen mijner reisbenoodigdheden moest getroosten!—Maar laat ons God danken, die ons zoo wonderdadig in dit vreemde land elkander deed[48] aantreffen, waardoor mij de vurig gewenschte gelegenheid werd geschonken om u mijne innige dankbaarheid te toonen. Ik kan het niet uitdrukken, hoe het mij verblijdt, dat ik in u mijnen weldoener mag begroeten, en in staat ben om u thans ook eenige dienst te bewijzen!"

XIII.

De lotgevallen van den heer van Koslou.

Op herhaald verzoek van August moest zijn gastheer hem zijne lotgevallen mededeelen. Gaarne voldeed deze daaraan. Wij zullen ze thans ook aan onze lezers kortelijk bekend maken.

Dirk Snel had als wagenmakersknecht Weenen, Dresden, Berlijn, Hamburg en Londen doorreisd, en was eindelijk naar Petersburg gekomen. Hij zocht overal de kundigste meesters op. Het was hem minder om hoog loon te doen, dan wel om een regt bekwaam wagenmaker te worden. Hij bezocht tevens slotenmakers, smidsbazen, zadelmakers en andere handwerkslieden, die ieder het hunne moeten leveren om eenen regt fraaijen wagen te maken. Met eenen van de beste zadelmakers en eenen gunstig bekenden smid reisde hij naar Rusland. Spoedig vond hij datgene bewaarheid, wat men hem vroeger te Londen had gezegd, dat, namelijk, de kunst van het wagenmaken te Petersburg lang niet op dezelfde hoogte stond als in andere groote steden. "Ware zulks het geval niet," dacht hij, "dan moest men in deze stad de fraaije koetsen en gemakkelijke reiswagens niet uit Londen laten overkomen. Hier zou een kundig werkman dus zijn brood wel kunnen verdienen!"

[vii] Steendr.v.P.W.M.Trap.
[viii]

[49]

Hij trad te Petersburg bij eenen wagenmaker in dienst, dien men algemeen voor den besten hield; en alhoewel deze de Duitsche taal sprak, zoo besteedde hij toch al zijne vrije uren om de Russische grondig te leeren. Spoedig bood hij aan, met behulp van zijne twee vrienden, den zadelmaker en den smid, een staatsierijtuig te vervaardigen, dat even fraai en degelijk bewerkt zou zijn als een uit Londen. Het rijtuig werd hem besteld, en het beviel algemeen.

Hierdoor kreeg zijn baas weldra talrijke bestellingen, waarom het loon van Dirk aanzienlijk verhoogd werd, die tot meesterknecht werd bevorderd. Na verloop van eenigen tijd maakte zijn baas, die hem vast aan zich wilde verbinden, een contract met hem, waarbij aan Dirk de halve winst in alles werd toegezegd.