Ook was de winter te ver heen, dan dat zij nu nog eene groote reis konden ondernemen. Deze werd dus tot het begin der lente verschoven.
Op den dag vóór het vertrek geleidde de heer van Koslou den graaf in zijn groot magazijn van wagens, en schonk hem eene allerfraaiste reiskoets. "Ziet gij," zeide hij, vriendelijk glimlagchende, "alles op deze wereld is toch ergens goed voor! Dikwijls echter kunnen wij dat eerst jaren later inzien. Het gebroken rad aan uwen wagen brengt u nu een geheel nieuw rijtuig op. De paarden," zoo vervolgde hij, "zijn reeds besteld; gij zult die te Hamburg vinden. Het adres aan den koopman ligt ook gereed."
Op den dag der afreis zelven gaf Koslou den graaf nog eene gevulde geldbeurs. De graaf nam haar aan, doch daarbij zeide hij: "ik heb het geld nu voor mijne reis hoog noodig; dan zoodra ik te huis kom, zal mijne eerste zorg wezen, om u eenen wissel ten bedrage van deze som over te maken." Doch de heer van Koslou riep uit: "neen, dat mag niet gebeuren! Ondersteun de armen met dit geld, en vooral behoeftigen, die goeden wil en genoegzame geschiktheid hebben om iets te leeren, maar zulks uit geldgebrek moeten laten. Wat wij den armen geven is een wissel, die in eene betere wereld in betaling wordt aangenomen!"
[ix]
Steendr.v.P.W.M.Trap.
[x]
Het geheele gezin begeleidde den graaf tot aan het schip, waarmede deze den overtogt zou doen. Hier omarmde de heer van Koslou zijnen vriend nog eens innig, zijne vrouw nam met tranen in de oogen afscheid[57] van hem, en de kinderen kusten hem snikkend de hand. Nog eenigen tijd, nadat het schip was begonnen te zeilen, wenkte Koslou met zijnen hoed, terwijl zijne echtgenoote met haren zakdoek wuifde, en de kinderen hunne hoeden omhoog wierpen of witte doeken zwaaiden.
XVI.
De terugkomst.
BESLUIT.
Wij zullen den graaf niet gedurende zijne terugreis naar het vaderland vergezellen. Het zij genoeg, dat wij onzen lezers zijne behouden terugkomst aldaar mededeelen. Hij vernam, dat men hem overal voor dood hield; weshalve hij het als zeer noodzakelijk beschouwde, dat de tijding van zijn leven en zijne aankomst aan zijne familie met groote voorzigtigheid werd bekend gemaakt.
Hij wendde zich te dien einde aan den heer Horst, eenen vriend uit zijnen jeugd, die, niet ver van den rijweg, een paar mijlen van Sterreveld, woonde. Het verschafte den heer Horst eene onbeschrijfelijke vreugde, dat hij den doodgewaanden vriend gezond en levend mogt begroeten. Hij gaf August groot gelijk, toen deze hem had medegedeeld, dat hij, voorzigtigheidshalve, zich tot eenen derde had gewend, om de verblijdende tijding aan zijne moeder en zijne zusters bekend te maken. Volgaarne nam hij dezen last op zich.
Beiden kwamen nu overeen, dat mevrouw Horst en hare zuster nog dien eigen dag naar Sterreveld zouden rijden, om de gravin en hare dochters, bij welke zij[58] dikwijls een bezoek gingen afleggen, op het terugkomen van den doodgewaanden zoon en broeder voor te bereiden. Tegen den avond vertrokken August en de heer Horst ook derwaarts. De tijding, dat graaf August van Sterreveld nog in leven was en denzelfden avond verwacht werd, had zich, om zoo te spreken, als een loopend vuurtje door het graafschap verspreid. Toen August met zijnen vriend het slot naderde, zag hij, dat men reeds eene eerepoort van frisch groen voor hem had opgerigt, die met allerlei bloemen was versierd. Eene menigte van landlieden begroetten hem met luide jubeltoonen. Onder aan de poort van het slot stond de gravin met hare dochters. Bijna de geheele adel uit den omtrek had zich bij haar gevoegd. In sprakelooze verrukking klemde de gravin den voor haar als uit het graf verrezenen zoon aan het hart. Zich van haar losmakend, zonk August in de armen zijner zuster. Geen enkel oog bleef bij deze gelegenheid droog!
Ook George werd door het landvolk met groote vreugde en luid gejuich verwelkomd. "Ei, zie eens aan!" riepen eenige jonge boeren, die met hem waren opgegroeid, "daar is hij ook weer!" "Nu, wij danken God, dat gij gezond en wel weer hier zijt!"
Het volk omringde hem aan alle kanten en ieder beijverde zich om hem de hand te drukken. "Sakkerloot!" riep George ten laatste uit: "drukt mij nu maar niet dood!" Vriendelijk en trouwhartig ging hij den geheelen kring rond, en schudde ieder hartelijk de hand. "Maar," vroegen allen hem thans, "hoe zijt gij toch zoo gelukkig aan het doodvriezen en het verhongeren ontkomen?" "Ei," antwoordde hij, "door de goedheid en hulp van eenen rijken Russischen edelman.[59] Maar," zoo vervolgde hij, "wat zult gij nu wel zeggen, als ik u verhaal, dat deze deftige Russische heer in vroegeren tijd geiten heeft gehoed, en dat wel in deze streken?" "Wat?" riepen allen verbaasd uit, "is het mogelijk!" "Ja, ja," luidde het antwoord van George, "en de meesten van u hebben hem zeer goed gekend! Dirk Snel, de arme herdersknaap, is tegenwoordig een groot heer, een Russisch edelman! Gij ziet, dat een mensch het ver kan brengen, die een braaf hart, een goed verstand en daarbij lust en liefde voor den arbeid heeft. Laat het voorbeeld van Dirk Snel ons allen tot navolging aansporen!"
Toen George deze woorden gesproken had, ontstond en eene groote opschudding onder het volk; want zijne ouders drongen thans door de landlieden heen, om hunnen zoon te bereiken. Zoodra George bij den heer Horst was aangekomen, had hij eenen bode naar zijne ouders gezonden, die hun zijne terugkomst zou bekend maken. Vader en moeder sloten hem beurtelings in de armen, en bragten hem, terwijl hij in hun midden ging, juichende naar hunne woning.
Middelerwijl hadden de gravin, hare zoon, de freules, de tegenwoordig zijnde adel, de ambtenaren en geestelijken zich naar de groote zaal begeven, waar August zijne ontmoetingen uitvoerig moest verhalen.
1 comment