Gij kunt het geld invorderen, zoodra de nachtegaal voor het eerst in het boschje zingt. Dan moet gij nog maar vijftig gulden hebben, en om u die te verschaffen zullen wij misschien ook nog wel een middel vinden. Maar ééne voorwaarde! Voordat de nachtegaal zich bij ons in het boschje laat hooren, mag niemand iets van ons plan weten. Ik wil dat de wensch van mijne moeder vervuld worde, zonder dat zij iets daarvan merke, dat wij den vogel met het nest overbrengen. Ik zoude haar zoo gaarne daarmede willen verrassen!"

Toen het reizende gezelschap het einde van het bosch had bereikt, klonk de posthoorn hun dadelijk vrolijk te gemoet, ten teeken dat alles in orde was. Zij bevonden zich nu ter naauwernood op een paar honderd passen afstands van het dorp. De wagenmaker had zich uitmuntend van zijne taak gekweten, en het wiel weêr volkomen bruikbaar gemaakt. De jonge graaf trok hem op zijde en sprak in stilte met hem over den herdersknaap. De wagenmaker bevestigde alles, wat deze tot den jongen edelman had gezegd. "Gaarne,"[8] dus sprak hij, "nam ik hem in de leer. Doch ik kan hem bij geene mogelijkheid voor minder leergeld aannemen! Ik heb zoo weinig gevraagd, als een man in mijne omstandigheden maar kon!"

De gravin betaalde daarop den wagenmaker, gaf den knaap eene ruime fooi en zette zich met hare beide dochters in den wagen neder.

Voordat hij in het rijtuig steeg, fluisterde de jongeling zijnen nieuwen bekende in het oor, dat hun kasteel drie uren verder lag, dat de knaap derwaarts moest gaan en zich tot den tuinman van het slot wenden, die hem stellig zeer vriendelijk zou ontvangen.

Hierop nam ook hij zijne plaats in het rijtuig in, en onder het vrolijk klinken van den posthoorn bereikte het gezelschap weldra het kasteel.

III.

De herdersknaap volbrengt het plan naar wensch.

De knaap, die der grafelijke familie tot gids had gediend, heette Dirk Snel. Hoe laat het ook door het onverwachte oponthoud was geworden, toch ging hij zijnen zieken vader nog bezoeken, die wel twee uren verder woonde. Tot zijn innige vreugde vond hij den beminden man oneindig beter, en zelfs buiten alle gevaar. Hij stelde den laatste aanstonds het rijke geschenk ter hand, dat hij van de gravin had ontvangen, en ging vervolgens met goed vinden van zijnen vader het een en ander koopen, dat den zieke zou verkwikken. Hij bragt te dien einde wittebrood, eene[9] flesch wijn, en een paar pond vleesch mede; welk laatste artikel hij dadelijk op het vuur zette, om voor den zieke eene krachtige soep klaar te maken.

Zoodra den volgenden dag de zon opkwam, begaf onze Dirk zich naar het bosch, waar hij den nachtegaal den vorigen avond zoo heerlijk had hooren slaan, toen hij het reizende gezelschap langs het voetpad geleidde. Het was hem naauwkeurig bekend waar het nest van den nachtegaal was. Er stond te midden van loofrijk geboomte een oude, holle boom. Daar moest hij het nest zoeken. Het nestje bestond van buiten uit dorre bladeren en stroohalmpjes, maar de binnenzijde was met kleine vederen, haar en andere zachte stoffen regt aardig voor de jongen in orde gebragt. Toen hij het nest de laatste keer had gezien—zulks herinnerde hij zich duidelijk—lagen er vijf kleine eijeren in, die van eene bruinachtig groene kleur waren. Toen hij het nu beschouwde, zag hij, tot zijne groote vreugde, dat de eijeren alle waren uitgekomen, zoodat er nu vijf jongen in het nest lagen. Thans liep hij haastig naar Sterreveld, om de plaats in oogenschouw te nemen, werwaarts hij het nest wilde brengen. Ook deze beantwoordde aan zijne verwachting.

Dienzelfden dag gelukte hem, de beide oude vogels op te vangen. Nu haalde hij het nest voorzigtig uit den boom, en borg dat met de beide oude vogels in eene kooi, waarna hij zich met zijne vangst naar Sterreveld spoedde.

Eerst laat in den avond kwam hij aldaar aan, en werd, gelijk de jonge graaf hem beloofd had, door den tuinman regt vriendelijk ontvangen.

Naast het slot stond een liefelijk boschje. Behalve eiken en beuken vond men er ook nog allerlei andere[10] boomen in. De aardige lanen, die kronkelend door dit boschje liepen, waren netjes met wit zand bestrooid. Hier en daar vond men een tafeltje met tuinstoelen, terwijl midden in het boschje eene ronde plek was opengelaten, alwaar allerlei fraaije bloemen met veel smaak geplant waren. In eenen hoek van het boschje, waar schilderachtige heuveltjes waren aangelegd en het loof der boomen als in elkander was gegroeid, stond eene aardige hermitage. Deze hermitage geleek veel naar eene kapel, die in zeer ouden stijl was gebouwd.

Een beekje, dat schuimend van de hoogte afliep, stroomde, helder als kristal, voorbij de hermitage, en het bekoorlijke geklater, dat men hoorde, maakte deze stille en eenzame plaats nog aangenamer. Dit was het lievelingsplekje van de gravin, alwaar zij zich vaak met een boek of eenig handwerk kwam nederzetten, wanneer hare dochters in de muziek of taalkennis onderrigt ontvingen.