Mevrouw Van Oudijck zag, dat zij alle echt waren.
- Ik heb heus geen geld, lieve mevrouw! zeide zij.
- Deze grote... voor leontine ... zeshonderd gulden... een koopje: ik verzeker u, mevrouw!
- O, mevrouw, neen nooit!
- Hoeveel dan? U doet goed werk als u koop. Kassian, haar man vroeger grote piet. Raad van Indië.
- Twee-honderd...
- Ja, kassian!! Twee-honderd!
- Twee-honderd-vijftig, maar niet meer. Ik heb heus geen geld.
- De residèn... fluisterde mevrouw Van Does, Van Oudijck bespeurende, die, nu de rol was afgelopen, naar de achtergalerij kwam. De residèn... hij koop voor u! Mevrouw Van Oudijck glimlachte en keek naar de flonkerende druppellicht op het zwarte fluweel. Zij hield van juwelen, zij was niet geheel onverschillig voor briljanten. En zij keek op naar haar man.
- Mevrouw Van Does laat ons een hele boel moois zien, zeide zij strelend.
Van Oudijck voelde een schok in zijn borst. Het was hem nooit aangenaam mevrouw Van Does in zijn huis te zien. Zij had altijd wat te verkopen: de ene keer gebatikte spreien, de andere keer geweven muiltjes, een derde keer prachtige maar heel kostbare tafellopers, met goudgebatikte bloemen op geel geglansd linnen. Mevrouw Van Does bracht altijd iets mee, stond altijd in betrekking met vrouwen van vroegere "grote pieten", die zij hielp verkopen, voor heel hoge percenten. Een morgenvisite van mevrouw Van Does kostte hem iedere keer minstens enige rijksdaalders, en heel dikwijls vijftig gulden, want zijn vrouw had een kalme rust om altijd te kopen dingen, die zij niet nodig had, maar die zij te onverschillig was om niét van mevrouw Van Does te kopen. Hij zag niet dadelijk de twee stopflessen, maar hij zag de druppel licht op het zwarte fluweel, en hij begreep, dat de visite deze keer meer dan vijftig gulden zou kosten, als hij niet heel sterk was.
- Mevrouwtje! schrikte hij. Het is het einde van de maand; briljanten kopen, dat gaat niet vandaag! En nog wel stopflessen vol! riep hij uit, met een schrik, ze nu ziende schitteren op de tafel, tussen de glazen tamarindestroop.
- Ja, die residèn! lachte mevrouw Van Does, als was een resident altijd rijk.
Van Oudijck haatte dat lachje. Zijn huishouden kostte hem iedere maand enkele slordige honderden guldens meer dan zijn traktement en hij teerde in, had schulden. Zijn vrouw bemoeide zich nooit met geldzaken; zij had vooral voor deze haar glimlachendste onverschilligheid.