Een kletskous! Wat kan je daar nu over schrijven? Maar dat was van later zorg en ik stopte mijn agenda na inschrijving in mijn tas en probeerde me rustig te houden.
's Avonds, thuis, toen al mijn andere huiswerk af was, viel mijn oog op de aantekening van het opstel. Met het eindje van mijn vulpen in mijn mond begon ik over het onderwerp na te denken; zo maar gewoon wat bazelen en zo wijd mogelijk uit elkaar schrijven kan iedereen, maar een afdoende bewijs voor de noodzakelijkheid van het praten te vinden, dat was de kunst. Ik dacht en dacht, dan had ik opeens een idee, ik pende mijn 3 opgegeven kantjes vol en was voldaan. Als argumenten had ik aangevoerd, dat praten vrouwelijk is, dat ik wel mijn best zou doen het een beetje te temperen, maar afleren zou ik het wel nooit, daar mijn moeder net zoveel praatte als ik, zo niet meer en dat aan overgeërfde eigenschappen nu eenmaal weinig te doen is.
Mijnheer Kepler moest erg om mijn argumenten lachen, maar toen ik mijn praat-uurtje in de volgende les toch weer voortzette, volgde ook het tweede opstel. Ditmaal moest het een ‘onverbeterlijke kletskous’ zijn. Ook dit werd ingeleverd en Kepler had twee lessen lang niet te klagen. In de derde les werd het hem echter weer te bont. ‘Anne, als strafwerk voor praten, een opstel over het onderwerp ‘Kwek, kwek, kwek, zei juffrouw Snaterbek’. De klas schaterde. Ik moest wel meelachen, hoewel mijn vindingrijkheid op het gebied van kwebbelopstellen uitgeput was. Ik moest er iets anders, heel origineels op vinden. Het toeval kwam me te hulp, mijn vriendin Sanne, goede dichteres, bood haar hulp aan om het opstel van begin tot eind op rijm in te leveren. Ik juichte. Kepler wou me met dit onzinnige onderwerp in de maling nemen, ik zou hem met mijn gedicht driedubbel in de maling nemen.
Het gedicht kwam af en was prachtig. Het handelde over een moeder eend en een vader zwaan, met drie kleine eendjes, die wegens te veel kwebbelen door den vader doodgebeten werden. Kepler verstond de grap gelukkig goed, hij las het gedicht met commentaar in de klas voor en in verschillende andere klassen ook nog.
Sindsdien mocht ik praten en kreeg nooit meer strafwerk, integendeel, Kepler maakt nu altijd grapjes.
Je Anne.
Woensdag, 24 Juni 1942
Lieve Kitty,
Het is smoorheet, iedereen puft en bakt en in die hitte moet ik alles belopen. Nu zie ik pas hoe fijn een tram toch is, vooral een open, maar dat genot is voor ons Joden niet langer weggelegd, voor ons is de benenwagen goed genoeg. Gisteren moest ik tussen de middag naar de Jan Luykenstraat naar de tandarts. Het is van onze school in de Stadstimmertuinen een lange weg; op school viel ik 's middags dan ook haast in slaap. Gelukkig dat de mensen je vanzelf al iets te drinken aanbieden, de zuster van den tandarts is werkelijk een hartelijk mens.
Het enige waarop we nog mogen is de pont. Over de Josef Israëlskade vaart een kleine boot, waarvan de veerman ons dadelijk meenam, toen we hem vroegen ons over te zetten. Aan de Hollanders ligt het heus niet, dat wij Joden het zo ellendig hebben.
Ik wou maar, dat ik niet naar school moest, mijn fiets is in de Paasvacantie gestolen en die van moeder heeft vader bij Christenmensen in bewaring gegeven. Maar gelukkig nadert de vacantie met snelle schreden, nog een week en het leed is geleden.
Gistermorgen is me wat leuks overkomen. Ik kwam langs de rijwielstalling, toen iemand me riep. Ik keek om en zag een aardigen jongen achter me staan, dien ik de avond tevoren bij Eva, een kennisje, ontmoet had. Hij kwam een beetje verlegen dichterbij en stelde zich voor als Harry Goldberg. Ik was een beetje verbaasd en wist niet goed wat hij wilde, maar dat bleek al spoedig. Harry wou van mijn gezelschap gebruik maken en me naar school brengen. ‘Als je toch dezelfde kant op moet, ga ik wel mee’, antwoordde ik en zo gingen we samen. Harry is al 16 en weet over allerlei dingen leuk te vertellen.
1 comment