‘Dat is Harry’, zei ik.

‘Niet open doen’, hield Margot mij tegen, maar dat was overbodig, we hoorden moeder en mijnheer Van Daan beneden met Harry praten, toen kwamen ze binnen en sloten de deur achter zich dicht. Bij elke bel moesten Margot of ik nu zachtjes naar beneden om te zien of het vader was, andere mensen lieten we niet toe.

Margot en ik werden uit de kamer gestuurd. Van Daan wou met moeder alleen spreken. Toen Margot en ik in onze slaapkamer zaten, vertelde zij, dat de oproep niet vader maar haar betrof. Ik schrok opnieuw en begon toen te huilen. Margot is zestien; zulke jonge meisjes willen ze dus alleen weg laten gaan. Maar gelukkig zou ze niet gaan, moeder had het zelf gezegd en daarop zouden dan ook vaders woorden wel gedoeld hebben, toen hij het met mij over onderduiken had.

Onderduiken, waar zouden we gaan onderduiken, in de stad, op het land, in een huis, in een hut, wanneer, hoe, waar...? Dat waren vragen, die ik niet mocht stellen, en die toch steeds weer terugkwamen. Margot en ik begonnen het nodigste in een schooltas te pakken. Het eerste wat ik er in stopte, was dit gecartonneerde schrift, daarna krulpennen, zakdoeken, schoolboeken, kam, oude brieven; ik dacht aan het onderduiken en stopte daardoor de gekste onzin in de tas. Maar ik heb er geen spijt van; geef meer om herinneringen dan om jurken.

Om 5 uur kwam vader eindelijk thuis, we belden mijnheer Koophuis op en vroegen of hij nog 's avonds zou kunnen komen. Van Daan ging weg en haalde Miep. Miep is vanaf 1933 bij vader in de zaak en een intieme kennis geworden, evenals haar nieuwbakken echtgenoot Henk. Miep kwam, nam wat schoenen, jurken, jasjes, ondergoed en kousen in een tas mee en beloofde 's avonds terug te komen. Daarna was het stil in onze woning; geen van vieren wilden we eten, het was nog warm en alles was erg vreemd. Onze grote bovenkamer hadden we verhuurd aan een zekeren mijnheer Goudsmit, gescheiden man van in de dertig, die deze avond schijnbaar niets te doen had; daarom bleef hij tot 10 uur bij ons rondhangen en was met goede woorden niet weg te krijgen. Om elf uur kwamen Miep en Henk van Santen. Weer verdwenen schoenen, kousen, boeken en ondergoed in Mieps tas en Henks diepe zakken, om half 12 waren ook zij verdwenen. Ik was doodmoe en hoewel ik wist, dat het de laatste nacht in mijn bed zou zijn, sliep ik dadelijk en werd pas om half zes in de ochtend door moeder gewekt. Gelukkig was de hitte iets minder dan Zondag; een warme regen stroomde de hele dag door. We kleedden ons alle vier zo dik aan, alsof we in een ijskast zouden moeten overnachten en dat alleen om nog wat kleren mee te nemen. Geen Jood zou het in onze toestand gewaagd hebben met een koffer vol kleren uit huis te gaan. Ik had 2 hemdjes, 3 broeken, een jurk, daarover rok, jasje, zomerjas, twee paar kousen, dichte schoenen, muts, sjaal en nog meer aan, ik stikte thuis al, maar daar vroeg niemand naar.

Margot stopte haar schooltas vol met schoolboeken, haalde haar fiets uit de stalling en reed achter Miep aan weg naar voor mij onbekende verten. Ik wist namelijk nog steeds niet, waar de geheimzinnige plaats van onze bestemming zou zijn. Om half acht sloten ook wij de deur achter ons; de enige van wie ik afscheid te nemen had was Moortje, mijn kleine poesje, dat een goed tehuis bij de buren zou krijgen, zoals aangegeven stond op een briefje aan mijnheer Goudsmit geadresseerd.

In de keuken een pond vlees voor de kat, de ontbijtboel op tafel, de bedden afgehaald, dat alles wekte de indruk alsof we hals over kop vertrokken waren. Indrukken konden ons niet schelen, weg wilden we, alleen maar weg en veilig aankomen, anders niets.

Morgen vervolg.

Je Anne.

Donderdag, 9 Juli 1942

Lieve Kitty,

Zo liepen we dan door de stromende regen, vader, moeder en ik, elk met een school- en boodschappentas, tot bovenaan toe volgepropt met de meest door elkaar liggende dingen.

De arbeiders, die vroeg naar hun werk gingen, keken ons medelijdend na; op hun gezicht was duidelijk de spijt te lezen, dat ze ons generlei voertuig konden aanbieden; de opzichtige gele ster sprak voor zichzelf.

Pas toen we op straat waren, vertelden vader en moeder me bij brokjes en beetjes het hele onderduikplan. Al maandenlang hadden ze zoveel van onze inboedel en ons lijfgoed als mogelijk was het huis uitgedaan en nu waren we juist zover, dat we vrijwillig op 16 Juli wilden gaan onderduiken. Door de oproep was dat onderduikplan tien dagen vervroegd, zodat we ons met minder goed geordende appartementen tevreden zouden moeten stellen. De schuilplaats zelf zou in vaders kantoorgebouw zijn. Dat is voor buitenstaanders een beetje moeilijk te begrijpen, daarom zal ik het nader toelichten.