Het was in de eerste plaats jou die ik te zien kreeg, wat misschien wel een van mijn fijnste cadeau's is. Dan een bos rozen, een plantje, twee takken pinkster-rozen, dat waren die ochtend de kinderen van Flora, die op mijn tafel stonden, maar er kwam nog veel meer.

Van papa en mama heb ik een heleboel gekregen en ook door onze vele kennissen ben ik erg verwend. Zo ontving ik o.a. de Camera Obscura, een gezelschapsspel, veel snoep, chocola, een puzzle, een broche, Nederlandse Sagen en Legenden door Joseph Cohen, Daisy's Bergvacantie, een enig boek, en wat geld, zodat ik me Mythen van Griekenland en Rome kan kopen, fijn!

Dan kwam Lies mij halen en wij gingen naar school. In de pauze tracteerde ik leraren en leerlingen op boterkoekjes en toen moesten we weer aan het werk.

Nu moet ik ophouden. Dáág, ik vind je zo fijn!

Maandag, 15 Juni 1942

Zondagmiddag had ik mijn verjaardag-partijtje. We hebben een film gehad, De Vuurtorenwachter met Rin-tin-tin, die zeer in de smaak viel bij mijn klasgenootjes. We hadden veel pret en het was heel gezellig. Er waren veel jongens en meisjes. Moeder wil nog altijd weten met wien ik later zou willen trouwen. Ze kan nooit vermoeden, dat het Peter Wessel is, omdat ik het haar destijds zo zonder blikken af blozen uit het hoofd gepraat heb. Met Lies Goosens en Sanne Houtman ben ik al jaren bevriend, het waren mijn beste vriendinnen. Intussen heb ik Jopie de Waal op het Joodse Lyceum leren kennen. Wij zijn veel samen en zij is nu mijn beste vriendin. Lies is nu meer met een ander meisje samen en Sanne is op een andere school en heeft daar vriendinnen.

Zaterdag, 20 Juni 1942

Ik heb een paar dagen niet geschreven, omdat ik eerst eens goed over het hele dagboek-idee moest nadenken. Het is voor iemand als ik een heel eigenaardige gewaarwording om in een dagboek te schrijven. Niet alleen dat ik nog nooit geschreven heb, maar het komt me zo voor, dat later noch ik, noch iemand anders in de ontboezemingen van een dertienjarig schoolmeisje belang zal stellen. Maar ja, eigenlijk komt dat er niet op aan, ik heb zin om te schrijven en nog veel meer om mijn hart over allerlei dingen eens grondig en helemaal te luchten.

‘Papier is geduldiger dan mensen’, dit gezegde schoot me te binnen toen ik, op een van mijn licht-melancholieke dagen, verveeld met mijn hoofd op mijn handen zat en van lamlendigheid niet wist of ik uit moest gaan dan wel thuis blijven, en zo uiteindelijk op dezelfde plek bleef zitten piekeren. Ja, inderdaad, papier is geduldig, en daar ik niet van plan ben dat gecartonneerde schrift, dat de weidse naam ‘dagboek’ draagt, ooit aan iemand te laten lezen, tenzij ik nog eens ooit in mijn leven een vriend of vriendin krijg die dan ‘de’ vriend of vriendin is, kan het waarschijnlijk niemand schelen. Nu ben ik bij het punt beland, waar het hele dagboekidee om begonnen is: ik heb geen vriendin.

Om nog duidelijker te zijn, moet hierop een verklaring volgen, want niemand kan begrijpen dat een meisje van dertien helemaal alleen op de wereld staat; dat is ook niet waar: ik heb lieve ouders en een zuster van 16, ik heb alles bij elkaar geteld zeker wel 30 kennisjes en wat je dan vriendinnen noemt, - ik heb een stoet aanbidders, die me naar de ogen zien en als het niet anders kan, met een gebroken zakspiegeltje in de klas nog een glimp van me trachten op te vangen. Ik heb familie, lieve tantes en ooms, een goed thuis, neen, ogenschijnlijk ontbreekt het me aan niets, behalve aan ‘de’ vriendin. Ik kan met geen van mijn kennisjes iets anders doen dan pret maken, ik kan er nooit toe komen eens over iets anders te spreken dan over alledaagse dingen. Want wat intiemer te worden is niet mogelijk, en daar zit hem de knoop. Misschien ligt dat gebrek aan vertrouwelijkheid bij mij; in ieder geval, het feit is er en het is jammer genoeg ook niet weg te werken.

Daarom dit dagboek. Om nu het idee van een lang verbeide vriendin nog te verhogen in mijn fantasie, wil ik niet zo maar gewoon als ieder ander de feiten in dit dagboek plaatsen, maar wil dit dagboek de vriendin zelf laten zijn en die vriendin heet Kitty.

 

Daar niemand iets van mijn verhalen aan Kitty zou snappen, als ik zo met de deur in huis kom vallen, moet ik in het kort mijn levensgeschiedenis weergeven, hoewel niet graag.

Mijn vader trouwde pas op zijn 36ste jaar met mijn moeder, die toen 25 was. Mijn zuster Margot werd in 1926 geboren in Frankfurt a/M., op 12 Juni 1929 volgde ik en daar we volbloed -Joden zijn, emigreerden we in 1933 naar Nederland, waar mijn vader aangesteld werd als directeur van de Travies N.V.. Deze staat in nauwe relatie tot de firma Kolen & Co. in hetzelfde gebouw, waarvan vader mede deelgenoot is.

Ons leven verliep met de nodige opwindingen, daar de overgebleven familie niet door Hitlers Jodenwetten gespaard bleef. In 1938 na de progroms vluchtten mijn twee ooms, broers van mijn moeder en belandden veilig in U.S.A. Mijn oude grootmoeder kwam bij ons, ze was toen 73 jaar.