Metamorfoze Read Online
naar huis | LOUIS COUPERUS | couperus |
METAMORFOZE |
I. Het boek van Torquato Tasso |
II. Het boek van Mathilde |
III. Het boek van Nirwana |
IV. Het boek van Anarchisme | V. Het boek van Metamorfoze |
I. HET BOEK VAN TORQUATO TASSO
- ...Je verbergt je achter je woorden, je wikkelt je in je stijl als in een mantel.
- Neen. Ik leef een metamorfoze. Meer niet. Ik geef mezelf zóo weinig, als ik waarlijk ben, in mijn boeken, dat mijn lezers er nooit Hugo Aylva in zullen zien. Ze zien nooit meer dan een zielgenoot. En al zoû ik nu eens schrijven een boek, waarvan de held een modern auteur was: al zoû ik dien held laten schrijven werken, die verwant aan de mijne waren, de held zoû niet ik zijn, zijn kunst niet de mijne: en de roman zou een roman blijven, niets dan een roman, en zich nooit realizeeren tot autobiografie.V. Het Boek van Metamorfoze I.
I
Het leven, zooals Hugo Aylva het zag, en de wereld, zoo ver hij ze zien kon, ze bloeiden jong in hem op, in zijn eigen jeugd, in al het jonge Aprilgeblader van het vroege voorjaar in de wemelgroene Boschjes. Terwijl hij wandelde, was dat als een wijde droom om zijne jeugd heen: de bekoring van alle de heele kleine frissche groene loovertjes, die als zichtbaar ontloken tegen een ongewone ijlheid aan van doorzichtige lentelucht. Ze wemelden weg in de kleine kronkelverschietjes der paden, en de vogels begonnen, nog zomerschuw, te tjilpen met zachte geluidjes....
Hij zocht de eenzame wegen en, in het geheimenis van het nieuwe voorjaar, voelde hij, zoo vreemd, in plaats van twintig, zich zestien, een jongen nog. Zijn doellooze pas werd vlugger en hij zette zijn hoed achterover en de gewone somberheid in zijne oogen verglom in den jongen zonneschijn, en hij glimlachte zonder te weten. Het was of de jeugd van de lente zich spiegelde in zijne ziel weêr, in zijne jongenszlel, die hij zóo licht in zich voelde, als was het hare vrije wil, dat ze was in hèm, als een glans, dien hij meêdroeg en die niet woog.
De dag was mooi; zoo frisch en wemelgroen waren de Boschjes - en, náuwelijks zag hij de enkele menschen, die gingen: een wandelaar... een dame met hellen parasol.... een Scheveninger; nauwelijks zag hij ze, - en zoo licht was zijne ziel, en hij dacht... hij dacht nog op het rythme van zijn pas geschreven verzen en voelde ze zingen tusschen de blâren, met het vogelgetjilp er tusschen. In zijn wandelpas kwam als de cadèns der terzinen; hij voelde de rijke monotonie der jamben; en terwijl hij zijn laatste terzet in gedachte herhaalde, voegden van zelve de volgende, nieuw nu geboren wordende, regels er zich aan toe, als een flonkerende beek, die van zelve verder vloeit, in de lente.
In zijne gedachte sloeg het rijmwoord klankvol weêr op het slot van den voorlaatsten regel, en het vers deinde op en neêr, op en neêr, zachtjes aan hooger, of het zwol op een adem, die het uitblies naar de kleine verre wolkjes toe.... Toen was het in eens of het stilhield, daar, in het ijle van blauw; en of het nooit verder zoû gaan; want het vers, dat komen moest, kwam niet; het derde rijmwoord bleef uit, en het verschiet der verzen, hun toekomst, was zóo geheel donker als een nacht, éen stipje pikdonkere nacht in het lichte en luchte van hemzelven....
Aylva zag om zich heen; het was alles zoo mooi en zoo jong; hij zoû nu niet langer denken aan de toekomst van zijn vers, aan zijn derde rijmwoord. En zonder te weten weêr lachte zijn mond; hij verhaastte zijn pas, expres om kwijt te raken den zang der terzinen, die, als een obsessie, dreunde door geheel zijn jonge lichaam, door zijn gebaren van slingerende armen en het zwaaien van zijn stok. Hij trad uit zijn droom en nu was het hem zoo lief en natuurlijk, dat het weêr zoo mooi was, zoo lief mooi, en dat hij daar liep, en dat daar de duinen waren en dáar de zee....
1 comment