Ondanks zijn kracht had hij een uiterst goedaardig karakter en was zeer bedeesd. Dit laatste was zelfs zoo erg, dat hij al bloosde als Véronique hem bedaard in 't gelaat zag.

Ik verzocht Rose hem te roepen. Hij bleef achter in den hof staan en hielp de dienstmeiden den driemaandelijkschen wasch uitspreiden. Toen hij de eetkamer was binnengetreden, waar wij ons bevonden, wendde Jacques zich tot mij, zeggende:

"Spreek nu, vader!"

"Dus, mijn jongen, je komt om met ons den grooten dag vast te stellen?"

"Ja, vader Roubieu, dat is waar," antwoordde hij, kleurende.

"Daar behoef je niet over te kleuren, mijn jongen," vervolgde ik. "Als je wilt kunnen wij den dag bepalen op Sinte Félicité, den 10en Juli. Wij hebben nu 23 Juni, dus behoef je nog een twintig dagen te wachten. Mijn overleden vrouw heet Félicité en dat zal jelui dus zeker geen ongeluk aanbrengen...... Vindt je dat goed?"

"Heel goed, op Sinte Félicité dan, vader Roubieu."

En hij drukte ons de hand, mijn broer Jacques en mij, alsof hij een os moest smoren. Daarna gaf hij Rose een zoen en noemde haar moeder. Die groote jongen met zijn groote verschrikkelijke vuisten beminde Véronique tot gek wordens toe. Hij vertelde ons dat hij ziek geworden zou zijn als wij haar hem geweigerd hadden.

"Je blijft toch bij ons eten? .... Ja, vooruit dan, de soep is reeds op tafel en ik heb honger als een wolf."

Dien keer zaten wij met ons elven aan tafel. Men had Gaspard naast Véronique geplaatst en hij deed niets dan haar aankijken, zijn eten vergetende, zoo innerlijk verheugd dat zij zóó dicht bij hem was, dat tusschenbeiden groote tranen in zijn oogen opwelden.

Cyprien en Aimée, die nu drie jaar getrouwd waren, glimlachten eens. Jacques en Rose, die reeds 25 jaar waren getrouwd, bleven bedaarder, toch wisselden zij bij het zien dier jonge liefde nu en dan een vochtigen blik. Wat mijzelf aangaat, ik voelde mij in de liefde dier twee als herleven; hun zoet geluk veranderde onze tafel in een hoekje van 't paradijs. Wat was de soep dien avond heerlijk! Tante Agathe vond ieder oogen blik aanleiding om te lachen en waagde allerlei aardigheden. Pierre wenschte niets liever dan zijn liefdesavonturen te vertellen met een juffertje te Lyon. Gelukkig waren wij aan het dessert begonnen en praatten allen door elkaar. Uit den kelder had ik twee van de fijnste flesschen wijn laten aanrukken. Wij dronken op het geluk en den voorspoed van Gaspard en Véronique, het eerste beloofde ons dat zij elkaar niet zouden slaan, het tweede dat zij veel kinderen zouden krijgen en een vetten spaarpot zouden maken.

Gaspard begon zijn minneliedjes te zingen en Marie werd uitgenoodigd een lofzang ten beste te geven; zij stond daarbij op en haar stemmetje klonk hoog en fijn, toch zacht en melodieus.

Ik stond een oogenblik voor 't venster. Toen Gaspard naar mij toekwam, vroeg ik hem:

"Geen nieuws bij u?"

"Niets," antwoordde hij. "De hevige regens, welke wij in de laatste dagen gehad hebben, maken menigeen beangst voor ongelukken."

Inderdaad had het eenige dagen geleden zestig uren aaneen geregend, zonder ophouden, en sinds gisteren was de Garonne buitensporig gewassen; wij stelden echter het grootste vertrouwen in haar en zoolang zij nog niet overliep, mochten wij haar niet als een kwade buur beschouwen. Zij verschafte ons zulke uitstekende diensten; haar water was zoo groot en zoo zacht! En dan, een landman verlaat zijn hoeve niet spoedig, zelfs al dreigt het dak boven hem in te storten.

"Och," antwoordde ik, de schouders ophalende, "daar is geen kwaad bij. Alle jaren hetzelfde liedje; de rivier zet een hoogen rug, alsof zij kwaad is en in éénen nacht trekt zij zich weer terug en wordt zoo zacht als een lam. Je zal zien, mijn jongen, dat alle vrees ook dezen keer overbodig is .... Zie eens, wat een heerlijk weer!"

En met de hand wees ik naar den hemel. 't Was zeven uur, de zon ging onder. Wat een blauw, wat een blauw! De hemel was niets dan een blauwe uitgestrektheid, oneindig en onnoemelijk rein, door de ondergaande zon met stofgoud overstrooid. Een zoete vreugde daalde van boven neer, den horizont omvademende. Nog nimmer had ik zoo'n oneindigende vrede over het landschap zien dalen.