Zoo hebben de Polea’s, die al niet armer kunnen zijn dan het geval is, want ze hebben heelemaal geen bezit en missen de vrijheid, in de ooren kleine koperen ringen; hun vrouwen dragen ook koperen sieraden om den hals of glazen kralen, aan een kokosvezel geregen, en hun kinderen eveneens. Intusschen is de thali, een sieraad voor de getrouwden, altijd van goud, zelfs bij de armsten en wordt met een touwtje om den hals gedragen. In de ooren hangt de groote takka, die alleen aan deze kust wordt gedragen. De hanger is niet zoo zwaar, als men zou denken naar de afmetingen te oordeelen, doordat de gouden plaat over een vorm van was is gespannen. De ringen van lood of de stukjes van hetzelfde metaal, die ze vervangen bij de armen en die alle morgen gewreven worden, om ze doen glimmen, zijn veel zwaarder. Ze worden reeds in de kindsheid gedragen, en de ringen worden talrijker, als het meisje grooter wordt, zoodat de opening al wijder wordt en eindelijk de takka kan doorlaten, als die kan worden gekocht. De kleine looden ringen en de gouden, gestoken in de uitgerekte lel van het oor, komen minder dikwijls voor. Als de hangers eruit zijn genomen, is de aanblik van het verlengde oor verschrikkelijk leelijk; het hangt bijna tot op de schouders, en dat ze het zelven ook zoo vinden, blijkt wel hieruit, dat men de vrouwen zelden zonder de hangers ziet. Ook boven in het oor zijn soms sieraden gestoken, kleine langwerpige aan weerszijden, of vastgehecht op de manier van een hemdsknoop in een knoopsgat.

Om den hals is het voornaamste sieraad dat de vrouwen dragen, een arabisch muntstuk of een pond sterling, dat altijd op dezelfde wijze is gevat.

Aan de voeten, het minst edele deel van het lichaam, worden slechts zilveren sieraden gedragen, voornamelijk groote holle ringen, die vaak gevuld zijn met hagel, om door het oor de aandacht van het oog te trekken. Aan den gordel, gedragen onder den rok, dus onzichtbaar, zou men soms een zwaren zilveren ketting vinden, waarvan de aanwezigheid zich openbaart door het geklingel van de holle schakels tegen elkander, alle ook weer met hagel gevuld. Als men er nu nog de zilveren ringen bij voegt, de armbanden aan polsen en om den bovenarm, zal men een volledige lijst bezitten van de luxe uit het land. Men ziet dikwijls ook aan de bovenarmen bij de Mopla’s een klein zilveren doosje, dat door een touwtje wordt vastgehouden; dat is geen voorwerp van behaagzucht, maar het is een porte-bonheur, een geluksdoosje, want het bevat een vers uit den Koran of eenvoudig maar een paar woorden, op een stukje papier geschreven. Of wel men ziet een zwart band van drie draden aan de polsen van de Tiven. Dat is bestemd, om het booze oog te bezweren, waaraan het geloof in Indië al evenzeer verbreid is als in vele beschaafde landen van Europa. Alle mannen, behalve de Mopla’s, hebben in de ooren kleine hangers van zilver, koper of goud van eenvoudig model. Dat is geen zaak van versiering, maar eenvoudig van gebruik, een uitvloeisel van een algemeene gewoonte.

In tegenstelling met de gewoonten aan de tegenoverliggende kust eerbiedigen de malayali-vrouwen haar neuzen, hangen er geen voorwerp in en bevinden zich er goed bij. Maar daarentegen maken de uitgetande gouden banden en de spelden van hetzelfde metaal, die ze vaak op het hoofd dragen, in het kapsel of op het voorhoofd en die door kleine kettinkjes verbonden zijn, een zeer aardig effect.

Zelfs de rijke lieden maken hier niet zooveel misbruik van sieraden als in de overige deelen van Indië; men ziet minder gouden halsketenen of parelsnoeren, minder gouden of zilveren gordels en dergelijke.

In tegenstelling met de inboorlingen der andere districten, waar de mannen op het voorhoofd onderscheidingsteekenen voor hun secte vertoonen en verschillende andere teekeningen als tatouages, beschilderen de Malayali zich het lichaam niet en dragen geenszins de naamam. Dat teeken is het embleem van de aanhangers van Vishnoe en wordt gevormd door drie strepen op het voorhoofd, de eerste een loodlijn van af den neuswortel, de beide andere aan elken kant, schuine lijnen, die er een stompen hoek mee vormen. De eerste is rood, de beide andere zijn wit of wel men ziet een enkele roode verticale lijn.

De lingam is het teeken der adepten van Siva, een reliek in een klein zilveren busje, gedragen om den hals of aan den arm; ook zijn er aanhangers van Siva, die zich ten bewijze van groote vroomheid het heele lichaam insmeren met asch en koemest. Hoogstens zullen de Malayali soms bij plechtige gelegenheden, als vele andere Indiërs, een klein, wit of rood puntje aanbrengen aan den neuswortel, een teeken, dat ze slechts tijdelijk dragen en niet houden. Ook de vrouwen smeren het lichaam niet met curcuma in, als elders geschiedt ter verhooging van de schoonheid, en daar hebben ze gelijk in.

Zooals bekend is, speelt de asch van koemest in Indië een belangrijke rol in het leven. Het is een reinigingsmiddel bij uitnemendheid, zooals ook de urine van het dier; die asch wordt hier koery genoemd en er zijn twee soorten van, bassemon en tsjandanon, wat sandal beteekent. Het eerste is een mengsel van asch van mest met asch van sandelhout. De derde persoonlijkheid van de hindoesche Drieëenheid, Paramaitsjoerein van Malabar, is altijd ingewreven met bassemon; allen dus, die na zich gebaad te hebben, zich voorhoofd, maag en armen met dit poeder insmeren, zijn van hun redding en zaligheid verzekerd. De andere soort is gewijd aan Vishnoe en is niet minder belangrijk. Er wordt tot geen enkele plechtigheid overgegaan, dan nadat de beide koery’s eerst zijn aangebracht, De Vedam is zeer uitvoerig, zoowel over het gebruik van die beide poeders, als over de toekomstige zegeningen, die de geloovigen uit het gebruik zullen trekken.

III. Ceremoniën bij het volwassen worden, het huwelijk en bij het begraven.—De Pandel.—De fauna van Malabar, visschen, krokodillen, jakhalzen, otters, enz.—De flora, arecapalmen, kokospalmen, jacquinia’s enz.—Klimaat.—De oogst en de dieven.

De plechtigheden buiten de praktijk van het leven van elken dag bepalen zich tot de groote evenementen van het bestaan, de zwangerschap, de geboorte, het maagd worden der jonge meisjes, het huwelijk, den dood, en lijken alle een weinig op elkander, daar deze arme menschen geen pracht kunnen ten toon spreiden, zooals de beter bedeelde bevolkingen der andere streken zich kunnen veroorloven. Er zijn blijkbaar verschillen naar de kasten, en de kleinste bijzonderheden worden angstvallig in acht genomen en mogen onder geen enkel voorwendsel verwaarloosd worden.

Versiering der moskee bij het Moharramfeest.

Vóór het maagd worden van het meisje heeft een belangrijke plechtigheid plaats, namelijk de toekenning van het symbolische sieraad, dat thali heet. Het meisje wordt bij een brandende lamp in nieuwe kleeren gestoken en behangen met alle mogelijke sieraden, die men heeft kunnen bijeenbrengen. Als er dan iemand is, die haar later wil huwen, zendt die haar een bloedverwante, die de thali brengt en die het versiersel zelf het meisje om den hals hangt.