Die vivats zijn de herhalingen van het opschrift op een groot doek, dat een geheele zijde van de zaal beslaat, in zwarte, met rood omzoomde letters geteekend, dat luidt: “Leve de Republiek!” “leve de gouverneur!”, “leve de administrateur!”, “leve de kolonie te Mahé!” en nog andere vivats.
Plotseling barst een koor los, dat begonnen is met een geluid als dat van een twist en al gauw op de Marseillaise is gaan gelijken met begeleiding van een accordeon. Het komt uit een aangrenzend vertrek, waarvan de opengelaten deur fraai is versierd. Daar houdt zich de heer burgemeester op en moedigt de zangers met blikken en bewegingen aan. En twee coupletten worden gezongen met bepaald ongebruikelijke volledigheid. Maar dan weer “Aux armes….” en velen blijven achter of kunnen die muzikale hoogten niet bereiken, en zoo goed en zoo kwaad als het gaat, door velerlei veranderingen van den toon komt men aan het eind, terwijl de accompagnateur eenige arabesken in de lucht teekent bij wijze van finale.
Nieuwe stilte, terwijl allen elkander aanzien; de oogen wenden zich naar den Administrateur, die is opgestaan en den burgemeester zal beantwoorden. Maar na enkele gelegenheidswoorden gaat die heer over de vrijheid praten, en in een warme improvisatie schildert hij aan de door het algemeen stemrecht gekozenen wat de vrijheid is, niet het recht voor ieder, om te doen wat hij verkiest, maar den plicht te betrachten, geen vooroordeelen tegen zijn naaste te koesteren; hij schetst haar in haar openhartigen, eerlijken vorm, gewaarborgd door de wetten, die allen hebben na te leven en te eerbiedigen, en waar allen zich op moeten beroepen op den grooten dag van de openbare debatten, zonder zich te bedienen van geheimzinnige en slinksche gedragingen of zijn toevlucht te nemen tot laffe beschuldigingen.
Dienzelfden dag had het hoofd der kolonie weer een anoniemen brief ontvangen, waarin van iedereen kwaad werd gezegd in een ontmoedigende overeenkomst, en hij had zich voorgenomen, de gelegenheid niet te laten voorbijgaan, om den duisterling van een briefschrijver te tuchtigen, die daar ergens moest zitten aan de wanden der zaal achter een der zwarte tronies of der bruine of gele maskers, die verschrikken zouden door de toespeling, te direct, om niet te worden begrepen, daar de zaak te zeer in de zeden lag, om iemand te verbazen. Doch toen het oogenblik der verrassing voorbij was, hervatten allen hun ernst als van standbeelden, tot er kleine glaasjes werden gepresenteerd. De burgemeester stak het zijne uit, en enkele personen kwamen aanstooten. Dat was het eind; bij het uitgaan opnieuw handen schudden met den persoon, die de driekleurige sjerp droeg, en de stoet vormde zich weer aan de deur en kwam aan de rivier onder het geroffel van trommen en fluitenmuziek.
Drie kleine eenden zwommen rustig rond en lieten zich met den stroom mee drijven, tot na de aarzeling van een kwartier de spelen begonnen, doordat een knaap het waagde, zich in het water te begeven, om ze te vangen, daarna een tweede, dan een derde. Maar de toeschouwers moeten een schuilplaats zoeken; van de zee komen zwarte wolken nader, die boven ons hoofd schijnen te zullen losbarsten. De Pater en ik werden door de bui overvallen op den schaduwrijken weg, die totaal donker was geworden, en waar het water langs gudste, dat als een hoos op de stad neerdaalde.
In den namiddag vermaakten enkele kinderen zich met een horizontalen mast, die vóór het regeeringsgebouw lag en uitstak over de rivier; met het steken naar een ton met water, wat velen een bad bezorgde, met een soort van loterij, waar prijzen van enkele centimes waren te trekken en met allerlei dergelijke spelletjes. Des avonds zou er vuurwerk worden afgestoken, maar men was op het goede denkbeeld gekomen, daarvoor in de plaats twee of drie zakken rijst meer uit te deelen den vorigen dag, toen de gewone voor de armen bestemde gaven werden uitgereikt. De één-en-twintig kanonschoten en eenige illuminatie langs de muren van het gouvernementsgebouw besloten de vermakelijkheden van dien gedenkdag, die zoo levendig en druk en in oprechte vreugde wordt gevierd in Frankrijk, en die hier in dit afgelegen hoekje van het vaderland, verloren in de oneindigheid van Engelsch Indië, zoo triest en saai was. De kleine groep Europeanen van de kolonie neemt soms aan de plaatselijke feesten deel. Zoo heeft men hen wel eens mee zien opgaan naar de pagode van Poutlett, gezeten op olifanten, die men niet dikwijls te Mahé ziet. Maar hoe zeldzaam zijn die dagen, waarop er wat afwisseling opdaagt in het stille, eentonige leven van iederen dag!
Mannen en vrouwen aan de kust van Malabar dragen een dubbelen lendendoek, een, die meer of minder schoon is boven en een altijd vuilen eronder. De mannen trekken daarbij bovendien, daar de toeni, zooals het kleedingstuk wordt genoemd, vaak doorschijnend is, een smal stuk katoen, dat aan den gordel van voren bevestigd is en daar ook van achteren wordt vastgemaakt, aan. Dat is de langoeti of de konon der inboorlingen. Een ander stuk fijne, witte stof, de moendu, bedekt de borst der vrouwen, als ze die verbergen, maar heel kiesch zijn ze niet op dat punt aan de kust van Malabar. Onderweg, op reis, het grootste deel van den tijd hangt die lap over één schouder of is totaal afwezig; enkele malen bedekken ze zich in de straten der stad of bij het voorbijgaan van een Europeaan; maar veelal loopen ze volkomen onverschillig voort of wel ze draaien zich om. Ik was verbaasd die onverschilligheid waar te nemen te Calicut, een voor deze streek betrekkelijk groote stad en bovendien een engelsche plaats. Men ziet er mooie, jonge meisjes van veertien of vijftien jaar, die aan de deur der woning werken, naar de markt gaan of daarvan terugkeeren en geen de minste bewustheid schijnen te hebben van haar naaktheid; maar over het algemeen kleeden zich de jonge vrouwen nog het meest; bij de oude is het uitzondering.
De Mohammedanen en de Naïrs dragen geen langoeti; de eersten dragen op het hoofd een wit mutsje met of zonder tulband; die laatste is bijna altijd rood. De lendendoek is ook tehuis vrij vaak gekleurd of heeft boven en onder een gekleurden rand, waarin ook het rood overheerscht. Ook hebben ze dikwijls een buis aan. Hun vrouwen bedekken zich het hoofd, niet het gelaat, met een doek en zijn meestal in een wit jakje gekleed.
Het kapsel is zeer eenvoudig; een kegeltje achter op het hoofd of ter zijde, of ze laten de haren samengeknoopt op den rug hangen. Bij de mannen is naar gelang van de kaste het hoofd geheel geschoren, met uitzondering van een langen lok, die op de kruin is ineengedraaid, of wel het hoofd is slechts gedeeltelijk kaal in een kring, met den langen lok, vallend naar één kant of geknoopt op de kruin. Enkele kasten scheren zich het hoofd niet, bij voorbeeld de Maleeërs of trommelspelers. Alle haar wordt afgeschoren van het lichaam bij de Tiven, terwijl de Muzelmannen het hoofd scheren, maar niet het gelaat, behalve de jongleurs, die een geschoren gezicht vertoonen.
Als overal elders leggen de vrouwen de meeste behaagzucht aan den dag in het dragen van sieraden. Die zijn niet overvloedig in deze arme streek, en er is niet veel verscheidenheid; ook zijn ze niet altijd echt, maar hetzij voor de kinderen, die door de ouders soms als kleine heiligenbeeldjes worden opgesierd, hetzij voor de jonge meisjes, er worden altijd wel eenige roepijen uitgegeven voor versiering. Ze dragen zilveren ringen om de enkels, of maar eenvoudig kralen of kleine koperen voorwerpjes om den hals, kunstelooze dingetjes, maar die versiering zijn in haar oogen.
1 comment