De jongeling treedt het huis binnen met zijn vrouw, gaat zitten en praat een oogenblik. Dat gesprek is de bezegeling van de vereeniging. Des avonds neemt men gezamenlijk aan een maaltijd deel. De aangestoken lamp is de meest onmisbare getuige van de ceremonie. De Brahmanen worden vooraf geraadpleegd en geven hun toestemming tegen een overeengekomen geschenk.
Den volgenden morgen zendt de vader van het jonge meisje haar naar haar nieuwe domicilie in gezelschap van een dienstbode en een wasch vrouw. Als men aan het huis van den echtgenoot is aangekomen, wordt de waschvrouw teruggezonden met een geschenk, en de dienstbode, die vaak een slavin is, blijft. Bij rijke menschen komen er nog eenige bijzonderheden bij deze essentiëele formaliteiten.
De belangrijkheid van de lamp, die men aantreft bij alle plechtigheden, is een gevolg van het feit, dat de Malayali allen in meerdere of mindere mate vuuraanbidders zijn. Ze moeten de zon aanbidden bij haar opkomst, en de kleine aangestoken lamp, die soms in den nacht flakkert aan de deur der hutten, dient als symbool van een eeredienst, die bij hun plechtige feesten behoort. De spaarzaamheid doet het gebruik van het nachtelijke branden van het lampje in onbruik komen.
Bij de Mopla’s is het de vrouw, die den man koopt; ze brengt hem geen bruidschat aan, maar den prijs van den koop, waarover de niet al te bescheiden man naar welgevallen beschikt. De plechtigheid heeft plaats des nachts in het huis der verloofde. Het contract, dat de te betalen som vaststelt, is vooraf in de tegenwoordigheid van getuigen opgemaakt. De som kan 50 roepijen (85 francs) bedragen, maar ook tot verscheiden duizenden roepijen stijgen. Als de avond is gekomen en de priester of kadi, de notabelen, bloedverwanten en vrienden tegenwoordig zijn, reikt de vader of de oom van den bruidegom het contract aan den kadi, die het leest en de voltrekking van het huwelijk uitspreekt. De oom ontvangt de som in een zakje en voor ontvangst teekent hij op een reep kokosblad. Dan beginnen muziek en gezang, die duren tot tegen den morgen. Bij het aanbreken van den dag trekken de gehuwde man en zijn vrienden zich terug. Op den dag of nog denzelfden morgen komt de vader van de getrouwde vrouw den man uitnoodigen, naar zijn vrouw terug te keeren, en de gasten worden weggezonden.
De vrouw woont altijd bij haar ouders, behalve in het geval dat haar familie, die te arm is, den man niets heeft kunnen geven. Dan alleen gaat ze bij hem wonen en onderwerpt zich eraan, te zorgen voor zijn huishouding. De getrouwde Mopla is dus enkel in zijn woning den tijd, dien hij voor zijn zaken noodig heeft; hij woont inderdaad bij de ouders van zijn vrouw, voor wier onderhoud hij zorgt. Natuurlijk krijgt de vrouw haar kleederen en sieraden van haar man, en soms krijgt ze er ook eigendomsrechten op.
Echtscheiding kan plaats hebben. De kadi spreekt die uit. Als de man haar aanvraagt, moet hij de som teruggeven, die hij ontving op den dag des huwelijks. Zijn er kinderen, dan moet de man ze met zich meenemen of voor hun onderhoud door de moeder betalen.
De Mopla’s vieren ook een feest, als de jonge meisjes volwassen zijn geworden, maar terwijl die plechtigheid bij de Malayali in het openbaar wordt gevierd, is ze meer intiem bij de Mopla’s.
Laat ons nu overgaan tot de gebruiken bij sterfgevallen. Voordat ik vertel van de gewoonten aan deze kust, die vooral bewoond wordt door arme volksstammen, waarbij de rijke kasten, die hun dooden verbranden, weinig talrijk zijn vertegenwoordigd, zou ik eraan willen herinneren, dat de gewoonte van de weduwen, om op den brandstapel met den overleden man den dood te zoeken, nog altijd in Indië bestaat, ondanks de pogingen der Engelschen, die al sedert 1829 beproefd hebben haar uit te roeien. Het wordt nog even druk gedaan als vóór honderd jaar, en zelfs nog vaker. Ik heb er geen statistiek van gezien; maar het is bekend, dat in plaats van te verminderen, dit wreede gebruik verder verspreid wordt. In het Noorden van Indië, vooral in Bengalen, dat door den heiligen stroom wordt besproeid, zijn de vrouwen van Brahmanen en radjahs, die op den brandstapel van haar overleden man den vuurdood ondergaan, nog zeer talrijk. Die ongelukkigen worden voor de dweepzieke geloovigen van het land een soort van heiligen, godinnen, die het aantal doen toenemen van de honderdtallen hindoesche godheden.
In het Zuiden is die gewoonte, waartegen zich de mohammedaansche vorsten altijd hebben verzet daar, waar ze regeerden, zeldzamer geworden; maar het verbranden van de weduwen gebeurt toch altijd nog te vaak, dan dat men kan zeggen, dat het is afgeschaft. Vooral de vrouwen, die hun echtgenooten verliezen, zonder dat ze kinderen van hem hebben, onderwerpen zich aan dat lot, waartoe de Brahmanen haar aansporen en dat door de dweepzucht van haar omgeving wordt gewenscht, meer dan dat het eigen overtuiging is.
In de kasten, die hun dooden begraven, heeft men vrouwen gezien, die zich levend lieten begraven; maar dat komt minder voor, daar de niet belangelooze ijver van de Brahmanen zich daar veel minder sterk laat gelden dan in de hoogere kasten.
De plechtigheden met hun duizenderlei kleine, verstandige en onverstandige bijzonderheden, die plaats hebben bij den dood van Brahmanen en die soms logisch en soms bepaald absurd zijn, vormen een onontwarbaar net van vormelijkheden. Gelukkig voor hun familie wordt de noodzakelijkheid, ze alle in acht te nemen, afhankelijk gesteld van het fortuin van den overledene.
1 comment