In de wonderdoende kracht van den starets had Aljosja een absoluut geloof, precies zooals in de oude legende van den monnik, wiens kist uit de kerk vloog. Hij zag hoe vele menschen, die met zieke kinderen, met verlamden of kreupelen bij den starets kwamen, om bij hem genezing te zoeken, eenigen tijd later terugkwamen om hem te bedanken voor hun genezing of hun redding. Of dat een wonderbaarlijke genezing was, of een natuurlijke, door het overgaan der ziekte, vroeg Aljosja zich niet af ; hij geloofde in de geestelijke kracht van zijn leeraar en de roem van den starets was zijn eigen triomf. Zijn hart trilde en zijn oogen schitterden als de starets uit zijn cel kwam en toetrad op de menigte pelgrims, eenvoudige lieden, die van heel Rusland naar hem toestroomden, om hem alleen maar te zien en zijn zegen te vragen. Zij vielen voor hem op de knieën, zij weenden, zij kusten zijn voeten, zij kusten den grond, waarop hij liep, zij hielden hem hun kinderen voor en brachten op een draagbaar de zieken, die zich niet bewegen konden. Den laatsten tijd was de starets zoo zwak, dat hij geen kracht had uit zijn cel te komen en de pelgrims wachtten dagen lang op hem. Aljosja begreep heel goed, waarom zij hem zoo liefhadden, waarom zij voor hem neerknielden en huilden wanneer zij hem zagen. Hij begreep, dat voor de ziel van een eenvoudigen Rus uit het volk, die gemarteld wordt door zijn zwaren arbeid, door zijn verdriet en hoofdzakelijk door de onrechtvaardigheid, die hij steeds te verduren heeft, en ook nog door de eeuwige zonde van 29

zichzelf en van de heele wereld, er geen grootere behoefte bestaat, dan iets heiligs te vinden, naar dat heilige toe te komen, ervoor neer te knielen en raad te vragen : „Als wij verzonken zijn in onwaarheid en zonde, is er tenminste ergens op de wereld een heilige, die de waarheid kent; de waarheid is dus niet uitgeroeid op de wereld, en zal van dien heilige op ons overgaan en dan zal op de aarde de vrede en het heil komen, die ons beloofd waren.” Aljosja wist, dat het volk zoo voelde en redeneerde en, evenals het volk, geloofde hij, dat de starets iemand was, die Gods waarheid kende. De overtuiging, dat de starets na zijn dood het klooster roem zou brengen, leefde in de ziel van Aljosja sterker dan misschien bij wien ook in het klooster. In het algemeen vlamden den laatsten tijd in zijn ziel al sterker en sterker een innerlijke verrukking en verwachting op. Het deed er voor zijn gevoelens niet toe, dat de starets slechts één enkele persoon was, die de waarheid in zich droeg: „het doet er niet toe, hij is heilig en heeft zooveel heiligheid in zich en is zoo doordrongen van de waarheid, dat hij het volk erin zal laten deelen, opdat wij allen door hem heilig worden en elkaar zullen gaan liefhebben ; en er zullen geen rijken en armen meer zijn, geen beleedigden en vernederden, maar allen zullen Gods kinderen zijn en op de wereld zal het rijk van Christus komen”. Dat waren de droomen van Alj osj a’s ziel.

Ik denk, dat de komst van de beide broers, die hij nog niet kende, een grooten indruk op hem gemaakt heeft. Met zijn halfbroeder Dmitri kon hij beter overweg, dan met zijn broer Iwan, hoewel deze eerder was aangekomen. Hij was erg verlangend geweest om zijn broer Iwan te leeren kennen, maar hoewel deze reeds twee maanden in de stad was en zij elkaar dikwijls zagen, kwam Alj osj a hem toch niet nader. Alj osj a was zelf erg zwijgzaam en deed alsof hij ergens op wachtte, of hij zich voor iets schaamde; zijn broer Iwan keek in het begin erg nieuwsgierig naar hem, maar deed toen of hij hem heelemaal niet meer opmerkte. Dat maakte Aljosja erg verlegen; hij schreef die onverschilligheid van zijn broer voor hem toe aan het verschil in leeftijd en vooral aan het verschil in ontwikkeling. Maar soms dacht hij er ook heel anders over : die onverschilligheid van Iwan voor hem kwam waarschijnlijk voort uit den een of anderen karaktertrek dien hij, Alj osj a, niet kende. Misschien werden zijn gedachten door iets ernstigs en belangrijks in beslag genomen, misschien streefde hij naar een doel, dat heel moeilijk te bereiken was en merkte hij daarom niets en niemand uit zijn omgeving op. Soms dacht hij ook, dat het de minachting was van een geleerd atheďst voor een eenvoudig, dom leeken-30

broedertje. Dat Iwan atheďst was, wist hij zeker. Hij was niet in ‘t minst beleedigd door de houding van Iwan voor hem, maar hij wachtte toch met onrust in zijn ziel op het oogenblik, dat Iwan den wensch zou krijgen, tot hem te komen. Zijn broer Dmitri sprak met groote vereering en bewondering over Iwan. Van Dmitri kwam Aljosja ook te weten van de zaak, die de beide oudste broeders tot elkaar had gebracht. Die toenadering was des te merkwaardiger, omdat Dmitri en Iwan zoo verschillend van aard waren: Dmitri was geheel onontwikkeld in vergelijking met Iwan en zij waren beiden zulke contrasten, dat men zich geen broeders kan voorstellen, die minder op elkaar leken.

In dien tijd vond de samenkomst van al de leden van die onharmonische familie plaats, in de cel van den starets, welke gebeurtenis op Aljosja zoo’n diepen indruk maakte.

De reden voor de samenkomst was in werkelijkheid valsch.

Er waren oneenigheden tusschen Dmitri en zijn vader over de erfenis van zijn moeder. De verhouding was tot het uiterste gespannen en werd onhoudbaar. Ik geloof dat Fedor Pawlowitsj de eerste was, die voor de grap het denkbeeld opperde, dat het het beste zou zijn, dat zij zonder bepaald raad te vragen, de zaak gingen uitleggen aan den starets ; in de aanwezigheid van zoo’n heilig man zouden zij gemakkelijker tot een overeenstemming geraken. Dmitri, die vóór deze gebeurtenis nooit den starets gezien had, dacht dat zijn vader hem schrik wilde aanjagen met den starets, maar toen kreeg hij gewetenswroeging, dat hij te slecht over zijn vader dacht, en nam diens uitdaging aan. Ik moet nog opmerken, dat Dmitri niet, zooals Iwan, bij zijn vader woonde, maar alleen in een huis, aan het andere einde van de stad.

Er kwam bovendien nog bij, dat Pjotr Alexandrowitsj Mioesow, die juist in dezen tijd in de stad vertoefde, het een heel goed idee vond. Als liberaal van de veertiger jaren, vrijdenker en atheďst, keurde hij waarschijnlijk het voorstel goed, omdat hij zich verveelde en het een goeie grap vond.

Hij wilde het klooster en den heilige ook wel eens zien en bovendien was het proces, dat hij met het klooster voerde over de grenzen van zijn landgoed nog niet geëindigd en wilde hij van die samenkomst tevens gebruik maken om met den Igoemen 1 ) te spreken: of het misschien mogelijk was, dat de zaak zonder proces, in vrede opgelost zou kunnen worden.

Iemand die met zoo’n zaak naar een klooster komt, zou misschien beter ontvangen worden dan een gewone nieuwsgierige en hij hoopte, dat hij den starets ook een beetje zou 1) Igoemen — hoofd van het Klooster.

31

kunnen beinvloeden. De starets, die reeds geruimen tijd door zijn ziekte gedwongen was in zijn cel te blijven en bijna niemand meer ontving, eindigde met toe te stemmen in de samenkomst, alleen zei hij met een zachten glimlach tot Aljosja: „Wie zal mij het recht geven over hen een rechter te zijn ?”

Alj osj a was er erg verlegen mee, toen hij van de samenkomst hoorde.