Hij begreep, dat Dmitri de eenigste was, die de heele zaak ernstig opnam; de anderen zouden komen uit andere lichtzinnige beweegredenen, misschien wel beleedigend voor den starets. Zijn broer Iwan en Mioesow kwamen natuurlijk uit louter nieuwsgierigheid en zijn vader waarschijnlijk om één of andere onfatsoenlijke scčne te maken, zoo maar voor de grap. 0, Aljosja zweeg, maar hij kende zijn vader. Ik moet herhalen, dat de jongen heelemaal niet zoo onnoozel was als iedereen dacht. Met een zwaar hart wachtte hij den dag van de samenkomst af. Zonder twijfel vreesde hij, dat één der zijnen zijn geliefden starets beleedigen zou, maar aan den anderen kant verlangde hij ernaar, dat eindelijk de familieoneenigheden bijgelegd zouden worden. Hij was vooral bang voor de verfijnde, beleefde hatelijkheden van Mioesow, maar ook voor het ironisch zwijgen en de minachtende uitdrukking op Iwan’s gezicht. Hij wilde zijn starets ook waarschuwen, hem op de hoogte brengen van wat hij verwachtte, maar hij zei niets. Alleen liet hij een dag van te voren, door een kennis van hem, aan Dmitri zeggen, dat hij erg van hem hield en van hem verwachtte, wat hij beloofd had. Dmitri wist niet meer, wat hij beloofd had, en antwoordde Aljosja met een briefje, dat hij zijn best zou doen zich voor de „laagheid” goed te houden, maar hoewel hij voor den starets en voor zijn broer Iwan groote vereering had, was hij ervan overtuigd dat de samenkomst bijeen was geroepen als een onbehoorlijke comedie, waarin hij een rol moest spelen. „Maar ik zal liever mijn tong afbijten, dan iets onbetamelijks te zeggen tegen je starets, van wien je zoo houdt,” eindigde Dmitri zijn brief. Alj osj a was daar echter weinig door gerustgesteld.

32

BOEK II

EEN ONBEHOORLIJKE SAMENKOMST

DE AANKOMST IN HET KLOOSTER

Het was een mooie, zonnige dag in het einde van Augustus.

De samenkomst met den starets was bepaald, onmiddellijk na den ochtenddienst in de kerk, om ongeveer half twaalf.

Onze kloosterbezoekers zijn toch niet eerst naar de kerk gegaan; zij kwamen veel later, toen de dienst al geëindigd was, in twee rijtuigen aan ; in het eerste, een elegante equipage met twee paarden bespannen, zat Pjotr Alexandrowitsj Mioesow met een verren verwant van hem, een jongen van een jaar of twee en twintig, Pjotr Fomitsj Kalganow. Deze jonge man stond op het punt zijn studie aan de universiteit trachtte

bginnen; maar Mioesow, bij wien de jonge man woonde, hem over te halen met hem naar Zürich of Jena te gaan, om daar de universiteit te volgen, doch de jongen had nog niets besloten. Hij was een in zichzelf gekeerd en achteloos type. Hij had een prettig uiterlijk en een goedgebouwde, krachtige gestalte, maar zijn blik was merkwaardig onbeweeglijk en, zooals alle achtelooze menschen, kon hij iemand lang aankijken, zonder hem op te merken. Hij was zwijgzaam en eenigszins onhandig in zijn bewegingen, maar plotseling, als hij met iemand alleen bleef, kon hij beginnen te praten en te lachen, zonder zelf te weten waarom hij lachte. Zijn opwinding verdween echter even plotseling als ze gekomen was. Hij was altijd, niet alleen goed, maar zelfs elegant gekleed, hij had een groot vermogen en verwachtte nog meer geld. Met Alj osj a stond hij op zeer goeden voet.

In een groot, oud, rammelend huurrijtuig, bespannen met een paar grijs-rossige paarden, die veel langzamer liepen dan die voor het rijtuig van Mioesow, kwam Fedor Pawlowitsj met zijn zoon Iwan. Aan Dmitri hadden ze den vorigen dag laten weten, wanneer hij komen moest, maar hij was te laat. De bezoekers lieten hun rijtuigen bij het hotel voor het hek wachten en gingen te voet naar den 33

Karamazow, 2

kloosteringang. Behalve Fedor Pawlowitsj, was niemand van het gezelschap ooit in een klooster geweest. En Mioesow had sinds een jaar of dertig zelfs nooit den drempel van een kerk overschreden. Hij keek nieuwsgierig om zich heen en deed gemaakt onverschillig. Hij zag, dat behalve de kerk en de bijgebouwen er niets was, waarop hij zijn aandacht kon vestigen. Er kwamen nog eenige menschen uit de kerk, met hun mutsen in de hand, zich bekruisigend. Tusschen het eenvoudige volk waren ook twee, drie dames van goeden stand en een oude generaal; zij logeerden allen in het hotel van het klooster. De bedelaars stormden op onze bezoekers af, maar niemand gaf hun iets, alleen Kalganow haalde zijn beurs te voorschijn en gaf erg verlegen aan de eerste de beste bedelares een dubbeltje, zeggende : „Verdeel dat onder elkaar.”

Niemand van zijn gezelschap zei er een woord over, dus had hij geen reden om verlegen te worden, maar daardoor werd hij het steeds meer.

Eén ding was echter merkwaardig, eigenlijk behoorden zij met één of ander eerbewijs ontvangen te worden, want vader Karamazow had pas nog duizend roebel aan het klooster geschonken en de andere was de voornaamste landgoedbezitter en werd voor den ontwikkeldsten man van de heele omgeving gehouden en toch kwam niemand van het kloosterbestuur hen tegemoet. Mioesow bekeek nonchalant de grafzerken om de kerk en wilde opmerken, dat het heel duur moest zijn hier begraven te worden, maar hij zei niets; zijn liberale ironie ging reeds in toom over.

Duivel, .aan wien moeten wij den weg vragen ? Dat mochten wij nu toch eindelijk wel eens weten, anders is het alweer tijd om naar huis te gaan, zei hij als voor zichzelf.

Plotseling kwam er een bejaarde, kale man, in een wijde zomerjas, met een zoetsappig gezicht op hen toe. Hij nam zijn hoed af en stelde zich voor als landgoedbezitter Maximow uit Toela.