Het was hem minder om hoog loon te doen, dan wel om een regt bekwaam wagenmaker te worden. Hij bezocht tevens slotenmakers, smidsbazen, zadelmakers en andere handwerkslieden, die ieder het hunne moeten leveren om eenen regt fraaijen wagen te maken. Met eenen van de beste zadelmakers en eenen gunstig bekenden smid reisde hij naar Rusland. Spoedig vond hij datgene bewaarheid, wat men hem vroeger te Londen had gezegd, dat, namelijk, de kunst van het wagenmaken te Petersburg lang niet op dezelfde hoogte stond als in andere groote steden. "Ware zulks het geval niet," dacht hij, "dan moest men in deze stad de fraaije koetsen en gemakkelijke reiswagens niet uit Londen laten overkomen. Hier zou een kundig werkman dus zijn brood wel kunnen verdienen!"

[vii] Steendr.v.P.W.M.Trap.
[viii]

[49]

Hij trad te Petersburg bij eenen wagenmaker in dienst, dien men algemeen voor den besten hield; en alhoewel deze de Duitsche taal sprak, zoo besteedde hij toch al zijne vrije uren om de Russische grondig te leeren. Spoedig bood hij aan, met behulp van zijne twee vrienden, den zadelmaker en den smid, een staatsierijtuig te vervaardigen, dat even fraai en degelijk bewerkt zou zijn als een uit Londen. Het rijtuig werd hem besteld, en het beviel algemeen.

Hierdoor kreeg zijn baas weldra talrijke bestellingen, waarom het loon van Dirk aanzienlijk verhoogd werd, die tot meesterknecht werd bevorderd. Na verloop van eenigen tijd maakte zijn baas, die hem vast aan zich wilde verbinden, een contract met hem, waarbij aan Dirk de halve winst in alles werd toegezegd. Binnen korten tijd won Dirk zooveel, dat hij de geheele werkplaats van zijnen meester kon overnemen, dien hij daartoe wel geneigd vond, omdat de man reeds hoog bejaard was, geene kinderen had, en zich gaarne van zijne zaken wilde ontdoen, ten einde zijne overige levensdagen in rust te kunnen doorbrengen. Langzamerhand werd de werkplaats tot eene groote fabriek uitgebreid en een uitgestrekt magazijn daarbij getrokken, waarin koetsen en sleden van allerlei soort te koop stonden. Later huwde Dirk de eenige dochter van eenen vermogenden koopman, die, even als zijne vrouw, in Duitschland was geboren. Thans behoefde hij in zijne fabriek niet meer mede te werken. Hij hield enkel het opzigt over zijne knechts, waarbij het hem uitmuntend te stade kwam, dat hij van al hunne werkzaamheden eenige kennis had. Voortaan belastte hij zich ook met de handelszaken van zijnen schoonvader, hetgeen eenen zoo schranderen en ijverigen man niet zwaar viel. Na den[50] dood van dezen kwam hij tot het geheele bezit van diens vermogen, dat meer dan een millioen bedroeg, en bleef de zaken voortzetten, waarbij hij veel geluk had.

Toen de oorlog met Frankrijk was uitgebarsten, nam hij groote leveranciën voor het leger op zich. Men was daarbij even tevreden over zijne stiptheid als over zijne eerlijkheid. Hij ontving den titel van keizerlijk Russisch financieraad, werd tot den adelstand verheven, en droeg den naam van zijne aangekochte bezitting Koslou.

XIV.

Vervolg van het gesprek tusschen den graaf en Koslou.

Graaf August had met groote belangstelling naar dit verhaal geluisterd. Toen Koslou eindigde, sprak hij: "God heeft u waarlijk uitstekende talenten geschonken! Reeds toenmaals, toen het hoeden van geiten uwe eenige bezigheid was, kon een scherpzinnig opmerker in den armen knaap een nuttig en achtingwaardig lid der maatschappij voor de toekomst voorzien. Tijdens ons dat kleine ongeval op onze reis overkwam—toen gij ons zoo snel te hulp ijldet, op alles, wat u gevraagd werd, een voldoend antwoord wist te geven, goeden raad gaaft, zelf vaardig de hand mede aan het werk sloegt, en later den wensch van mijne moeder met zoo veel geschiktheid wist te bevredigen,—werden wij, wel is waar, opmerkzaam op uwen persoon, maar toch vermoedde ik in dien tijd niet, dat Dirk Snel, de arme herdersknaap, zoo grooten aanleg bezat tot het uitvoeren en ondernemen van de uitgestrektste plannen; toch zoude ik het bijna als onmogelijk beschouwd[51] hebben, dat ik Dirk Snel eenmaal als den heer van Koslou zou moeten begroeten! Uit uw voorbeeld blijkt op nieuw, hoe belangrijk het is, dat ouders en opvoeders naauwkeurig trachten uit te vorschen, waartoe het aan hunne zorgen toevertrouwde kind den meesten aanleg en lust heeft.—Nu, gij kunt buitendien van u zelven zeggen, dat gij met de talenten, die God u schonk, gewoekerd hebt. Gij liet nooit, zoo als mij uit uwe levensgeschiedenis gebleken is, eenig gebrek aan onafgebroken opmerkzaamheid, onvermoeide vlijt, onkrenkbare regtschapenheid en brave zedelijke grondbeginsels blijken. Gij begont en eindigdet alles met God. En de Heer, op wien gij te allen tijde bouwdet, wien gij alle uwe belangen steeds hebt aanbevolen, de Heer heeft uwe pogingen mildelijk gezegend."

"Ja!" riep Koslou dankbaar uit, "dat heeft Hij! Hem zij lof en dank! Doch het groote vermogen, dat ik mij door Zijne goedheid mogt verwerven, verheugt mij bijna nog meer ter wille van de kinderen van vreemden, dan uit liefde voor mijne eigene. Gedachtig, hoe arm en hulpeloos ik voormaals zelf was, heb ik reeds menig arm kind ondersteund en het tot een kundig handwerksman en gelukkig huisvader opgeleid. En ik heb opgemerkt, dat arme kinderen, die alleen door buitengewone vlijt en onafgebroken werkzaamheid door de wereld moeten komen, meestal het best slagen. Rijke kinderen daarentegen, welke van hunne vroegste jeugd af aan overvloed gewend zijn, ontaarden dikwijls, worden lui en ongeschikt voor bezigheden, en vervallen niet zelden tot de beklagenswaardigste armoede. Meer dan eens heb ik het reeds beleefd, dat groote handelshuizen, die bloeiend door rijke ouders aan hunne kinderen waren achtergelaten,[52] door de dwaze verkwisting en zorgeloosheid van de laatsten te niet waren gegaan, alvorens de kinderen van dezen volwassen waren. Wat de vlijt der grootouders had gewonnen, was derhalve voor de kleinkinderen bereids verloren gegaan. En even dikwijls heb ik het bijgewoond, dat de kinderen van arme ouders door vlijt en schranderheid vooruit kwamen, belangrijke zaken met goed gevolg ondernamen, en daardoor, algemeen geacht, zeer vermogende mannen werden. Doch eer en goud zijn en blijven vergankelijke goederen; men moet ze ten beste van zijne medemenschen besteden, en dan eerst ontvangen zij wezenlijke waarde; want daardoor worden wij Gode welgevallig!"

Dit gezegd hebbende, zweeg Koslou eenige oogenblikken; treurigheid teekende zich op zijn gelaat, en met tranen in de oogen sprak hij: "één ding had ik nog gewenscht—namelijk, dat mijn brave vader in het leven ware gespaard gebleven en met eigen oogen hadde kunnen zien, dat de goede opvoeding, welke hij mij heeft gegeven, niet zonder vrucht is gebleven.