De slede, die hij nog niet had laten uitspannen, stond intusschen nog altijd voor het venster stil, en de paarden schudden ongeduldig de bellen, die op het tuig bevestigd waren, en sloegen met de hoeven tegen den grond. Toen de Rus weêr binnentrad, hadden zijne gasten in dien tusschentijd naar genoegen gegeten en gedronken.

"En thans, heer ridmeester," sprak de onbekende, zich tot August wendende, "thans zal ik u uw kleine slaapvertrek aanwijzen, daar gij in de eerste plaats rust noodig hebt." Hij geleidde den graaf vervolgens in eene soort van schuur, wees op eene ladder, die daar stond, en zeide: "nu moet gij zoo vriendelijk zijn, langs deze ladder naar boven te klimmen!" Dit ging juist niet zeer gemakkelijk; doch August klom gelukkig naar boven, en bevond zich toen in eenen smallen gang, die er regt armoedig uitzag. De vriendelijke gastheer, die hem gevolgd was, schoof een paar bruine, ongeschaafde planken ter zijde, opende eene deur, die kunstig achter die ruwe planken verborgen was, en[36] door die deur kwam de graaf—in een uitmuntend fraai en prachtvol gemeubeleerd kabinet. De muren waren smaakvol met groen damast behangen. Het behangsel prijkte daarenboven met fijne Engelsche platen in rijk vergulde lijsten. Tegen eenen anderen muur stond eene schrijftafel van mahoniehout, met een boekenrek van hetzelfde hout, waarop prachtig ingebonden boekwerken prijkten. In eene nis of alkove, waarvoor gordijnen van groen damast hingen, stond een zoo fraai en kostbaar ledekant, als men maar ergens in een vorstelijk verblijf zou kunnen verwachten. De graaf zette groote oogen op, en zag met zigtbare verwondering in het rond; toen hij echter zijne oogen in eenen grooten spiegel sloeg, die tusschen de twee vensters van dit kabinet hing, vergat hij bijna al het andere, zoo pijnlijk trof hem het zien van zijne eigene vermagerde gedaante en bleeke ingevallen kaken. En inderdaad, die jonge man, met zijn vervallen voorkomen en zijne versleten kleeding, paste weinig bij dit smaakvolle en prachtige vertrek! De gastheer scheen te raden wat er bij August omging; medelijden teekende zich althans op zijn gelaat, en met onmiskenbare deelneming sprak hij: "niet waar, dit vertrekje is regt aardig? Mij dunkt, dat gij dit in mijn huis niet verwacht hadt. Welnu, deze kamer bied ik u voorloopig tot uw verblijf aan, waarin gij u langzamerhand van de doorgestane vermoeienissen en de onbeschrijfelijke moeijelijkheden kunt herstellen. Tot mijn innig leedwezen moet ik dadelijk weêr vertrekken. Mijne bezigheden zijn bijzonder dringend. Ondertusschen zal ik mijnen kamerdienaar hier laten tot uwe bediening. Hij spreekt wel is waar geen Duitsch, doch hij weet zich tamelijk wel in de Fransche taal uit te drukken. Alles in dit huis[37] staat u ter dienste. Beschouw het geheel als uw eigendom, en handel naar verkiezing. De boeken, die gij hier vindt, kunnen u den tijd korten. De jagt in deze streken levert veel op. Wanneer gij daartoe lust mogt bespeuren, dan kan mijn kamerdienaar u vergezellen. Deze wakkere Rus is een uitstekend jager."

De graaf opperde eenige bezwaren. Hij vroeg zijnen gastheer ronduit, of hij hier veilig was, ingeval er Russische troepen mogten komen. August vreesde zeer, en die vrees was waarlijk niet ongegrond! dat hij gevangen genomen en naar Siberië opgezonden zou worden.

"Mijne hand daarop," antwoordde de onbekende, "dat gij hier even veilig zijt, als de keizer in zijn paleis! Doch geef mij uw woord van eer, dat gij hier zult blijven totdat ik terugkom. Ik zal dan zorg dragen, dat gij ongedeerd in uw vaderland terugkeert.—Doch vaarwel! Ik moet weg! Mijne zaken zijn dringend." Met deze woorden ijlde hij de deur uit, en liet August staan, die nog altijd verwonderd was over deze plotselinge verandering van zijn lot.

Het spreekt van zelf, dat de graaf ten hoogste verbaasd stond over de vriendelijkheid en goedwilligheid van dezen hem geheel onbekenden man.

"Waarlijk," dacht hij, "deze vreemdeling verscheen mij even onverwacht en welkom als een engel uit den hemel, en even snel is hij nu wederom verdwenen! Alles komt mij als een droom voor! Zoo opeens word ik van die akelige, verstijvende sneeuwvlakten in een zoo sierlijk en goed verwarmd vertrek verplaatst! Het grenst aan een wonder! Doch hoe ik daarover ook nadenk, het is en blijft mij geheel onbegrijpelijk!"

August was buitendien ook te veel vermoeid, dan[38] dat hij lang over het gebeurde zou hebben kunnen peinzen. Hij begaf zich te bed; en aangezien hij geruimen tijd enkel op stroo, op eenen hard bevroren grond, of zelfs wel in de sneeuw had geslapen, zoo verschafte het hem een onuitsprekelijk genot, toen hij zich in een zoo zacht bed kon neêrvleijen. Hij sliep genoegzaam dadelijk in en rustte tot laat in den avond. Toen hij ontwaakte was het geheel donker; weshalve hij opstond, en zich zoo verkwikt en versterkt gevoelde, als in langen tijd het geval niet was geweest.

X.

August verneemt het een en ander aangaande zijnen gastheer.

VERVOLG VAN HET VOORGAANDE HOOFDSTUK.

De kamerdienaar had reeds eenige keeren aan de deur geluisterd, of de heer ridmeester nog niet opstond. Zoodra hij derhalve in de kamer beweging hoorde, klom hij de ladder op, trad in het vertrek, en sprak, zich eerbiedig buigende: "heer ridmeester, hebt gij wel geslapen onder het vreemde dak?" "Ik heb zoo goed geslapen," antwoordde de graaf, "als ooit vroeger in mijn leven!" "Nu, dat te hooren, verheugt mij!" hernam Oskinski, gelijk hij heette. "Doch ga thans met mij mede! In het benedenvertrek heb ik een avondeten laten gereed maken, dat zoo goed is, als ik het door de overhaasting maar kon klaar maken. Daar wacht uw bediende u aan tafel."

Toen August beneden was gekomen trof hij zijnen[39] George aan, en tevens bemerkte hij, dat de tafel voor twee personen was gedekt. Toen hij, zich aan tafel willende nederzetten, George daarom de eene plaats aanwees, wilde deze echter niet gaan zitten, maar verkoos zijnen meester over tafel te bedienen.

"Dat zal evenwel niet gebeuren!" riep August levendig uit.