Binnen korten tijd won Dirk zooveel, dat hij de geheele werkplaats van zijnen meester kon overnemen, dien hij daartoe wel geneigd vond, omdat de man reeds hoog bejaard was, geene kinderen had, en zich gaarne van zijne zaken wilde ontdoen, ten einde zijne overige levensdagen in rust te kunnen doorbrengen. Langzamerhand werd de werkplaats tot eene groote fabriek uitgebreid en een uitgestrekt magazijn daarbij getrokken, waarin koetsen en sleden van allerlei soort te koop stonden. Later huwde Dirk de eenige dochter van eenen vermogenden koopman, die, even als zijne vrouw, in Duitschland was geboren. Thans behoefde hij in zijne fabriek niet meer mede te werken. Hij hield enkel het opzigt over zijne knechts, waarbij het hem uitmuntend te stade kwam, dat hij van al hunne werkzaamheden eenige kennis had. Voortaan belastte hij zich ook met de handelszaken van zijnen schoonvader, hetgeen eenen zoo schranderen en ijverigen man niet zwaar viel. Na den[50] dood van dezen kwam hij tot het geheele bezit van diens vermogen, dat meer dan een millioen bedroeg, en bleef de zaken voortzetten, waarbij hij veel geluk had.
Toen de oorlog met Frankrijk was uitgebarsten, nam hij groote leveranciën voor het leger op zich. Men was daarbij even tevreden over zijne stiptheid als over zijne eerlijkheid. Hij ontving den titel van keizerlijk Russisch financieraad, werd tot den adelstand verheven, en droeg den naam van zijne aangekochte bezitting Koslou.
XIV.
Vervolg van het gesprek tusschen den graaf en Koslou.
Graaf August had met groote belangstelling naar dit verhaal geluisterd. Toen Koslou eindigde, sprak hij: “God heeft u waarlijk uitstekende talenten geschonken! Reeds toenmaals, toen het hoeden van geiten uwe eenige bezigheid was, kon een scherpzinnig opmerker in den armen knaap een nuttig en achtingwaardig lid der maatschappij voor de toekomst voorzien. Tijdens ons dat kleine ongeval op onze reis overkwam—toen gij ons zoo snel te hulp ijldet, op alles, wat u gevraagd werd, een voldoend antwoord wist te geven, goeden raad gaaft, zelf vaardig de hand mede aan het werk sloegt, en later den wensch van mijne moeder met zoo veel geschiktheid wist te bevredigen,—werden wij, wel is waar, opmerkzaam op uwen persoon, maar toch vermoedde ik in dien tijd niet, dat Dirk Snel, de arme herdersknaap, zoo grooten aanleg bezat tot het uitvoeren en ondernemen van de uitgestrektste plannen; toch zoude ik het bijna als onmogelijk beschouwd[51] hebben, dat ik Dirk Snel eenmaal als den heer van Koslou zou moeten begroeten! Uit uw voorbeeld blijkt op nieuw, hoe belangrijk het is, dat ouders en opvoeders naauwkeurig trachten uit te vorschen, waartoe het aan hunne zorgen toevertrouwde kind den meesten aanleg en lust heeft.—Nu, gij kunt buitendien van u zelven zeggen, dat gij met de talenten, die God u schonk, gewoekerd hebt. Gij liet nooit, zoo als mij uit uwe levensgeschiedenis gebleken is, eenig gebrek aan onafgebroken opmerkzaamheid, onvermoeide vlijt, onkrenkbare regtschapenheid en brave zedelijke grondbeginsels blijken. Gij begont en eindigdet alles met God. En de Heer, op wien gij te allen tijde bouwdet, wien gij alle uwe belangen steeds hebt aanbevolen, de Heer heeft uwe pogingen mildelijk gezegend.”
“Ja!” riep Koslou dankbaar uit, “dat heeft Hij! Hem zij lof en dank! Doch het groote vermogen, dat ik mij door Zijne goedheid mogt verwerven, verheugt mij bijna nog meer ter wille van de kinderen van vreemden, dan uit liefde voor mijne eigene. Gedachtig, hoe arm en hulpeloos ik voormaals zelf was, heb ik reeds menig arm kind ondersteund en het tot een kundig handwerksman en gelukkig huisvader opgeleid. En ik heb opgemerkt, dat arme kinderen, die alleen door buitengewone vlijt en onafgebroken werkzaamheid door de wereld moeten komen, meestal het best slagen. Rijke kinderen daarentegen, welke van hunne vroegste jeugd af aan overvloed gewend zijn, ontaarden dikwijls, worden lui en ongeschikt voor bezigheden, en vervallen niet zelden tot de beklagenswaardigste armoede. Meer dan eens heb ik het reeds beleefd, dat groote handelshuizen, die bloeiend door rijke ouders aan hunne kinderen waren achtergelaten,[52] door de dwaze verkwisting en zorgeloosheid van de laatsten te niet waren gegaan, alvorens de kinderen van dezen volwassen waren. Wat de vlijt der grootouders had gewonnen, was derhalve voor de kleinkinderen bereids verloren gegaan. En even dikwijls heb ik het bijgewoond, dat de kinderen van arme ouders door vlijt en schranderheid vooruit kwamen, belangrijke zaken met goed gevolg ondernamen, en daardoor, algemeen geacht, zeer vermogende mannen werden. Doch eer en goud zijn en blijven vergankelijke goederen; men moet ze ten beste van zijne medemenschen besteden, en dan eerst ontvangen zij wezenlijke waarde; want daardoor worden wij Gode welgevallig!”
Dit gezegd hebbende, zweeg Koslou eenige oogenblikken; treurigheid teekende zich op zijn gelaat, en met tranen in de oogen sprak hij: “één ding had ik nog gewenscht—namelijk, dat mijn brave vader in het leven ware gespaard gebleven en met eigen oogen hadde kunnen zien, dat de goede opvoeding, welke hij mij heeft gegeven, niet zonder vrucht is gebleven. Hij was een arm, maar een braaf en godvreezend man. Met even groote ernst als vaderlijke goedheid boezemde hij mij waarachtige vroomheid en heiligen eerbied voor den Allerhoogste in. “Dit is de grondslag van alle deugd,” zeide hij vaak; “zonder vroomheid en godvreezendheid is er geen wezenlijk geluk!” Hij zorgde ook, dat ik de school vlijtig bezocht; hoe noodig hem mijne hulp bij zijnen arbeid ook was. “Geld,” zeide hij dikwijls tot mij, “kan ik u niet nalaten. Mijn zegen en het in uwe jeugd geleerde is uw eenig erfdeel, uwe eenige bezitting. Maar dit erfdeel is echter geenszins gering, en kan tegen schatten opwegen.”—Hij had gelijk! Zijne vermaningen,[53] zijn voorbeeld, zijn vaderlijke zegen waren nuttiger voor mij, dan tonnen gouds zouden geweest zijn.—Dan ik heb hem, helaas! zijne liefde en trouwe vaderlijke zorgen niet kunnen vergelden. Wel heb ik hem uit Londen eens, en uit Petersburg meermalen geld toegezonden; doch wat beteekent dat?—Op zekeren tijd, van Petersburg voor beroepszaken naar Frankrijk reizende, wilde ik den dierbaren man een bezoek gaan brengen. Daar vernam ik eensklaps de tijding van zijn overlijden!—Nu, God zal hem thans vergelden, wat de goede man op aarde voor mij gedaan heeft!”—Ontroerd zweeg Koslou; en blijkbaar kostte het hem moeite, zijne tranen te weerhouden.
XV.
Het verblijf te St. Petersburg.
Den volgenden morgen reisde de heer van Koslou met den graaf naar Petersburg af.
1 comment