(Wie voor het eerst een huis aan zee koopt gaat ervan uit dat hij elke ochtend een duik zal nemen, dat het levensgeluk en de levensduur daarmee evenredig toenemen en de zin in het leven dus ook. Immers, de rikketik krijgt een beurt op een moment dat velen de eerste signalen van een hartinfarct gewaarworden. Maar het komt er niet van.)
Met een beetje geluk, echter, blijft de ontroering. En mevrouw McCurdy ontroerde mij. Dusdanig dat enige aansluiting met de harde werkelijkheid geboden leek. Niet dat het berichtje me echt schrik had aangejaagd, zoals ik ontdekte toen ik mijn zwembroek uit de la haalde aantrok en op blote voeten via de zijdeur en de zanderige trap de frisse zeelucht in liep. De lage listen van de dood boezemen me niet zo’n angst meer in. Niet meer. Van de zomer hebben ze me in Minnesota, in het nette, keurig verkavelde, aangeharkte Rochester, eens en voor altijd netjes van mijn angst voor de grote dood afgeholpen. Heb ik de eeuwigheidsgedachte achter me gelaten. Zoals de zaken er nu voor staan, overleef ik mijn hypotheek, de garantie van vijfentwintig jaar op mijn dak en misschien zelfs mijn auto niet. De twijfelachtige genen van mijn moeder hebben me op een volle ronde gezet (het borstkankergen gaat met verhevigde kracht over in het prostaatkankergen en vergroot de kans op van alles en nog wat). Vandaar dat de droevige situatie van de vluchtelingen in Gaza, de schommelende eurokoers, het afkalvende poolijs, de grote aardbeving die bij San Francisco als een zwerm Harleys komt aanstormen en de zware metalen in borstvoeding, dat dat alles bijeen wel vreselijk verdrietig leek, maar van mij uit gezien heel goed te dragen was.
Het punt was gewoon dat ik, omdat ik geroerd was en omdat me een week van verrassingen te wachten stond, een week met alle gruwelijkheden die een feestdag met zich meebrengt, mezelf er op een heel zintuiglijke manier aan wilde herinneren dat ik leefde. We tellen de weken van het millennium af en ik heb me voorgenomen het komende jaar/de komende eeuw een aantal dingen te versimpelen. (Het is er nog niet echt van gekomen.) En dus moest het goed komen, moest ik het punt bereiken waar mevrouw McCurdy was bij haar zwanenzang en anders dat punt zo dicht hebben genaderd dat ik, mocht me een vraag worden voorgelegd zoals die haar was voorgelegd, ongeveer het antwoord zou kunnen geven dat zij had gegeven.
Dus stak ik in de kille bries die mijn onbedekte rug, borst en benen bestookte, voorzichtig op mijn blote voeten de kiezels en het gras op de duinvoet over, en liep ik het onverwacht koude zand op. Een wit strandwachtershuisje stond waardig maar verlaten op het strand. Het laagtij onthulde het glooiende, glanzend zwarte zand. Iemand had een deel van het waarschuwingsbord van de paal gerukt om het als brandhout te gebruiken, zodat er enkel nog eigen risico stond, in rode blokletters. Dat het halverwege november goed toeven is in Sea-Clift, halverwege de kust van New Jersey, zullen de 2300 permanente bewoners me nazeggen. Levensgenieters, rustzoekers, wandelaars en kijkers bepalen er de sfeer. Alleen zijn ze er nu niet. Ze zitten weer in Williamsport, Sparta of Demopolis. Er zijn alleen de ogenschijnlijk eenzame wintergasten, de trage joggers, de mensen die maar één hond uit te laten hebben, de magere metaaldetectormannetjes met in het busje het vrouwtje met haar John Grisham. En om zeven uur ’s ochtends laten zelfs zij het afweten.
Links en rechts van me was het strand bijna leeg. Kilometers buitengaats kroop een containerschip langs de horizon. Tegen de oplichtende oostelijke hemel hing een regengordijn dat het land nooit zou halen. Ik keek met een taxateursblik achterom naar mijn huis: spiegelramen, koepeltjes, koperen goten, een windvaan in top. Clarissa moest nu niet wakker worden. Als ze, al krabbend en rekkend, de zee stond te begroeten moest ze niet denken dat haar vader uit eenzaamheid de definitieve duik nam. Maar gelukkig zag ik niemand naar me kijken, zag ik alleen de eerste zonnestralen de ramen opwarmen en in een roodgele gloed zetten.
Natuurlijk weet u wat me bezighield.