Dat ligt voor de hand. Wanneer iemand die reeds naar het onweerlegbare verlangt, naar het eenduidige en naar wat de natuur afdwingt, op een novemberochtend een verkwikkende, zelfbevestigende duik neemt, dan is dat om uit te zoeken of hij een verborgen – voor zichzelf verborgen – agenda heeft. U kent dat toch? Ze zijn er wel, dacht ik, terwijl de verbazend koude oceaan sloom over mijn bovenbenen omhoogkroop, het zand onder mijn tenen week en mijn bungelende geslacht zich geschrokken terugtrok; er zijn vast en zeker mensen die zich kalm over de spiegel van een jacht laten glijden (zoals de dichter zou hebben gedaan) of op een avond zo ver de zee in zwemmen dat de vage kustlijn uit het zicht verdwijnt. En dan zeggen ze niet: ‘Oeps, ojee, verdorie, kijk eens aan. Nu zit ik toch echt in de penarie’. Om eerlijk te zijn, ik zou verdomd graag weten wat iemand zegt in de wachtkamer van de dood, wat iemand zegt als het schip wegvaart, de lichtjes verflauwen en het water wilder en kouder is dan hij had gedacht. Misschien verbaast hij zichzelf een beetje, verbaast hij zich erover dat iets ineens zo definitief kan zijn. Maar tegen die tijd kan hij verdraaid weinig meer met die wetenschap.
Maar op zich zijn ze niet verbaasd. En toen ik het vasteland een stukje achter me had, toen ik tot mijn middel in het water stond, hevig begon te rillen en wat zout op mijn lippen proefde, wist ik dat ik niet zo ver de zee in was gelopen om op korte termijn de pijp aan Maarten te geven. Mooi niet. Ik was daar omdat ik simpelweg wist dat ik de fatale vraag van Don-Houston Clevinger altijd anders zou hebben beantwoord dan mevrouw McCurdy, omdat er nog steeds iets was waar ik achter moest komen. En het was het plotselinge trekken en duwen van de oceaan dat me deed beseffen dat dat iets me gelukkig zou kunnen maken. Geleerden zullen zeggen dat onderscheiden lijkende zaken in wezen identiek zijn en dat een ‘ja’ op de dwingende vraag die de dood stelt gelijkstaat aan een ‘nee’, dat alleen onze behoeften het kaf van het koren scheiden. Maar zo denken ze natuurlijk omdat ze bij leven al dood zijn.
Maar terwijl het water steeds hoger aan mijn borst likte, mijn ademhaling allengs korter werd en mijn armen weerstand gingen bieden aan het nergens heen drijven, wist ik dat de dood anders was en dat ik er nu nee tegen moest zeggen. En toen ik dat eenmaal zeker wist, met de kust in de rug en een zon die het trage ontwaken van de wereld luister bijzette, nam ik mijn plons en zwom ik erop los, en keerde pas terug naar het land en wat me daar te wachten stond toen ik voelde dat ik leefde.

DEEL 1

1


Onder de hoge herfstzon van een Thanksgivingdinsdag woelt aan de overkant van Barnegat Bay Toms River in het tumult van de storm. Vanuit Sea-Clift zie ik onder het gebint van de brug het water schitteren. In de verte is op de witgekopte golven van de baai een eenzame jetskiër in wetsuit te zien die zich schuddend en slingerend vastklampt aan zijn bokkende duivelsmachine. ‘De jongeheer houdt niet van slecht weer’, zongen we bij Sigma Chi, en: ‘Als de zon schijnt, komt hij overeind’. Ik kijk achterom of het bord met het best bewaarde geheim van new jersey het inmiddels verstreken vakantieseizoen heeft overleefd. ’s Zomers huisvest het langgerekte eiland, met Sea-Clift bijna op de uiterste zuidpunt, per strekkende kilometer vierduizend toeristen die merendeels op heibel en dieverij uit zijn, soms ook op een fijne slooppartij. Het bord, betaald door onze vastgoedkring toen ik er voorzitter van was, vond geregeld zijn eindbestemming achter de poort van de bibliotheek van Rutgers University, verderop in New Brunswick. Tot mijn genoegen zie ik het vandaag op zijn eigen plek.

Het vasteland wordt links en rechts omzoomd door nieuwe, witroze flatgebouwen van drie woonlagen. In de richting van Silver Bay en het moerasgebied, waar de zeearend zit, staat naast een witte condoomfabriek die in handen is van de Saoediërs een lichtgroen gasbetonnen lab waar een supermarktketen onderzoek doet naar de menselijke cel. Sears had er van hieruit niet onschuldiger uit kunnen zien. Beide bedrijven doen ook mee met het schone-productieen-goed-nabuurschapbeleid, een initiatief waarbij zowel werknemers als leidinggevenden de kinderen naar de plaatselijke school en de plaatselijke kerkdienst sturen, en de directie fors bijdraagt aan de bestrijding van drugs en pedofilie. De mooi ingerichte bedrijfsterreinen worden goed bewaakt. Door toedoen van die bedrijven blijft de belastinggrondslag stabiel terwijl de plaatselijke bevolking regelmatig toch eens lekker ‘gadver’ kan zeggen.

Vanaf het brugdek kan ik de jachthaven van Toms River onderscheiden, een woud van lege masten dat deint in de wind, en noordelijk daarvan een groene watertoren die in een vloeiende lijn oprijst achter de mantel van een verouderde kerncentrale die in 2002 gaat sluiten en nu te koop staat. Dit is het westelijke uitzicht vanuit onze gemeente, Sea-Clift, en eerlijk gezegd een positivistische interpretatie van landschap en zeegezicht in de multivariabele samenleving van vandaag.

Vanuit Sea-Clift, waar ik sinds acht jaar woon, is het over land ruim honderd kilometer naar Haddam, New Jersey, waar ik ooit twintig jaar woonde, en vanmorgen leg ik die afstand af voor een dag met diverse verplichtingen: een paar ontnuchterende, een paar angstaanjagende en een waar ik echt naar uitkijk. Om halfeen vanmiddag ga ik naar het uitvaartcentrum waar Ernie McAuliffe ligt, een vriend die zaterdag is overleden. Later, om vier uur, heb ik met mijn ex Ann Dykstra een ‘afspraak’ op de school waar ze werkt, op haar verzoek.