Een vreemde gril van het hoofd van dien stam redde Paulvitch van den dood, doch slechts om hem in een leven van ellende en marteling te dompelen. Tien jaar lang was hij het mikpunt van het dorp geweest, geslagen en met steenen gegooid door de vrouwen en de kinderen, geslagen en verminkt door de krijgers; een slachtoffer van dikwijls terugkeerende en kwaadaardige koortsen. Toch stierf hij niet. De pokken hadden hun afschuwelijk leelijke sporen op hem achtergelaten en hem gebrandmerkt. Door dat alles was het gelaat van Alexis Paulvitch zóó veranderd, dat zijn eigen moeder geen enkelen bekenden trek ontdekt zou kunnen hebben in het jammerlijk masker, dat hij zijn gezicht noemde. Een paar ruwe geelwitte lokken waren gekomen in plaats van het dikke, donkere haar, dat zijn hoofd bedekt had. Zijn ledematen waren gebogen en gedraaid, hij liep met een schuifelenden, onvasten gang en zwaar voorovervallend lichaam. Zijn tanden waren weg –
uitgeslagen door zijn woesten meester. Zelfs zijn verstand was 7
slechts een jammerlijke bespotting van wat het geweest was. Zij namen hem aan boord van de Marjorie W. en voedden en verpleegden hem daar. Hij nam een weinig in krachten toe, maar zijn uiterlijk verbeterde nooit meer – als een ongelukkig stuk menschelijk wrak hadden zij hem gevonden; een ongelukkig stuk menschelijk wrak zou hij tot zijn dood blijven. Ofschoon nog geen veertig, kon Alexis Paulvitch makkelijk voor tachtig doorgaan. De ondoorgrondelijke Natuur had den medeplichtige een zwaardere straf opgelegd dan aan den hoofddader.
In het brein van Alexis Paulvitch waren geen wraakgedachten meer – alleen nog slechts een haat tegen den man, dien hij en Rokoff vergeefs getracht hadden te breken. Ook koesterde hij haat tegen de nagedachtenis van Rokoff, want Rokoff was de oorzaak geweest van de verschrikkingen, dat hij had moeten doorstaan. Ook haatte hij de politie van een twintigtal steden, waaruit hij had moeten vluchten. Bovendien koesterde hij haat tegen de wet, tegen de orde, tegen alles. Ieder oogenblik van het leven van den man was vervuld met een ziekelijke gedachte van haat – hij was geestelijk de verpersoonlijking geworden van de vernietigende emotie van Haat. Hij had weinig of niets gemeen met de mannen, die hem gered hadden. Hij was te zwak om te werken en te knorrig voor gezelschap, waarom zij hem al heel gauw aan zijn lot overlieten.
De Marjorie W. was gecharterd door een syndicaat rijke fabrikanten, uitgerust met een laboratorium en een staf wetenschappelijke mannen en uitgezonden om te zoeken naar een natuurlijk product, dat de fabrikanten, door wie de expeditie op touw gezet was, met reusachtige kosten uit ZuidAmerika geïmporteerd hadden. Welk product het was wist niemand aan boord behalve de geleerden en het is trouwens voor ons slechts in zooverre van belang, dat het het schip bracht naar een zeker eiland aan de Afrikaansche kust, nadat Alexis Paulvitch aan boord genomen was. Het schip lag verscheidene weken aan de kust voor anker. Het eentonige leven aan boord begon de bemanning te vervelen. Zij gingen dikwijls aan wal en ten slotte vroeg Paulvitch met hen mede te mogen gaan – hij ook begon de moordende eentonigheid van het leven aan boord moe te worden.
Het eiland was dicht begroeid. Een dichte jungle liep bijna 8
tot de kust. De deskundigen waren ver landinwaarts getrokken, waar zij, na de verhalen, die zij op het vasteland gehoord hadden, hoopten het kostbare product in aanzienlijke hoeveelheden te vinden.
1 comment