De bemanning vischte, joeg en ging op onderzoekingstochten uit. Paulvitch liep steeds het strand op en neer of lag in de schaduw van de groote boomen, die het omgaven. Op een dag, dat de mannen van dichtbij stonden te kijken naar een panter, welken een der mannen, die in den jungle waren gaan jagen, geschoten had, lag Paulvitch onder zijn boom te slapen. Hij werd wakker doordat er een hand op zijn schouder gelegd werd. Met een schrik ging hij rechtop zitten om een grooten anthropoïde aap naast zich op zijn achterpooten te zien. Het dier keek hem onderzoekend aan. De Rus was doodsbenauwd. Hij keek naar de matrozen, die een paar honderd yards verder stonden. Weer trok de aap aan zijn schouder. Paulvitch zag niets dreigends in den blik van het dier en evenmin in zijn houding. Hij stond langzaam op en het dier volgde zijn voorbeeld.
Bijna dubbel gebogen schuifelde de man voorzichtig naar de matrozen. De aap, die een van zijn armen vasthield, ging mede. Zij waren reeds vlak bij het troepje mannen voor zij gezien werden, en in dien korten tijd had Paulvitch de vaste overtuiging, dat het dier geen kwaad in den zin had. De aap was blijkbaar gewoon aan den omgang met menschelijke wezens. De gedachte flitste door het brein van den Rus, dat de aap een groote geldswaarde vertegenwoordigde, en vóór zij bij de matrozen kwamen, had hij voor zich uitgemaakt, dat hij alleen daarvan profiteeren zou.
Toen de mannen opkeken en het zonderlinge paar naar zich toe zagen komen, werden zij met verbazing vervuld en vlogen zij er naar toe. De aap liet geen vrees blijken. Integendeel hij greep iederen matroos bij zijn schouder en keek hem lang en ernstig in het gelaat. Nadat hij ze allen goed opgenomen had, ging hij naar Paulvitch terug, zijn gelaatsuitdrukking en zijn gang verrieden duidelijk teleurstelling. De matrozen waren in hun nopjes. Zij kwamen om het zonderlinge paar heen staan en vroegen Paulvitch vele dingen. De Rus zeide hun, dat de aap van hem was – verder wilde hij niets vertellen, maar hij bleef voortdurend op hetzelfde thema hameren. „De aap is van mij. De aap is van mij.” De matrozen begonnen
9
dat gauw moe te worden en een hunner probeerde een grap. Om den aap heenloopend, stak hij den anthropoïde een speld in den rug. Bliksemsnel draaide het dier zich naar zijn kwelgeest en in dat korte oogenblik van omdraaien was het rustige, kalme beest in een woesten demon van woede gemetamorphoseerd. De breede grijns, die om de lippen van den matroos gespeeld had, toen hij zijn grap uithaalde, bestierf tot een uitdrukking van angst. Hij trachtte de lange armen, die naar hem uitgestoken werden, te ontgaan, doch toen hem dat niet gelukte, trok hij een lang mes, dat aan zijn gordel hing. Met één enkelen ruk slingerde de aap het wapen uit de hand van den man weg en boorde het volgende oogenblik zijn gele tanden in de schouders van den matroos.
1 comment