Wie tusschen hen ook valt, dichter sluiten wie niet vielen, aan. Zij blijven als éen levend blok, eendrachtig gehoorzaam aan ieder bevel: zij maken front, zij zwenken links, zij zwenken rechts, zij keeren om en weder om en o Koning, zij blijven éen blok, éen onwrikbare massa. En denk niet, dat zij om goud of zilver zoo strenge tucht gehoorzamen. Zij zijn geschoold in een school van ontbering. Zij slapen op den rauwen grond. Het minste voedsel is hun eetbaar nog. Zij rusten de nacht niet uit. Gehard zijn zij tot ijzer en rotssteen. Gelooft gij dan werkelijk, o Koning, dat die Thessalische ruiters, die als Kentauren zijn, dat dat luchtsnelle Aitolische voetvolk, die onfeilbaar spies werpende Agrianen, die argyraspiden, armelijk van zilverbeslag op hun schilden maar onverjaagbaar rondom Alexandros, àl die ijzeren en rotsharde kerels, verslagen kunnen worden door de slingersteenen en pijlen uwer zwierige infanterieën of door de in vuur geblaakte lansen van uw woest uitziende maar ongedisciplineerde Barbaren-volkeren? O Pers, o groote Pers, zijt ge dan nog niet wijs geworden sedert Xerxes?! Overwinnen kunt ge alleen met mannen gelijk aan die zij zijn: neem àl het goud en zilver, dat ginds over de vlakte schittert aan rusting en wapenen uwer praallegers en huur er meê wie u werkelijk de zege kunnen behalen!
De Koning ziedde in drift en woede op en zijne neven, satrapen en gunstelingen hem aan hitsende, keek hij hen in de gelaten als wilde hij lezen in dier uitdrukkingen wat hij zoû doen met den beleedigenden aterling Charidemos. Toen hij plots den blik zijner moeder ontmoette. Op gestaan, was zij genaderd, waren de Perzische grooten voor haar geweken, had zij geluisterd achter den mantel-sleependen rug van haar zoon. Hij zag haar, de handen, trots hare vele ringen, geklampt van woede, hare omschilderde oogen, van woede ook flitsende en hare beleedigde majesteit lijnde hare wraak willende silhouet uit met de suggestieve kracht, die Dareios altijd had overheerscht en die hem den oorlog eigenlijk had doen uit lokken. Hij zag Sisygambis diep aan en hij vereerde haar, achtte zijne moeder heel hoog en hoewel haar oude mond in het van woede-oogen flitsende gelaat, omgeven van het scharlaken, robijn-bezette sluiergaas, hem geen ènkel woord zeide, sprak hij uit haar eigen stilzwijgend bevel:
- Worgt dien man en smijt hem neêr van de muren!
Zijn uitgestrekte arm beval; zijn lange dunne schepter trilde als een riet in zijne fijne, zenuwige vingers. Officieren bevalen. Twee beulen - mede gaande in iederen stoet, opdat steeds zij tegenwoordig waren - naderden en omvatten Charidemos' keel in den klink hunner vierkante vuisten. Onder de ginds toeschouwende Perzen en Babyloniërs stegen luide kreten uit van belang en afgrijzen: alle de lijven, alle de oogen wendden naar het getroonte, waarvoor die plotse terechtstelling plaats greep. Om zoo plotsen drift van Dareios, anders zoo zacht van gemoed, dat geen noodlooze wreedheid duldde, verbleekten zijne neven, zijne satrapen, gevoelende, dat ieder van hen zoo om des Despoten gril èn wil eindigen kon op zijn beurt.
Maar de beulen hadden den reeds in hun breeden vingerklamp gestikten Athener los gelaten en grepen het lichaam aan en wierpen het met een huiverwekkenden zwaaiboog in den afgrond, beneden de muren: de laatste, na den legerschouw, zich verwijderende ruiters, keerden zich op hunne paarden in hevige ontzetting om. Toen, dadelijk, doorkliefde Dareios een smartelijk berouw. Waarom, o goden, waarom had hij dit zoo snel bevolen, waarom hadden zijne officieren zoo snel de beulen ontboden, waarom hadden zijne beulen zoo snel zijn driftig bevel uitgevoerd!? Bleek, vergrauwd van ontzetting hij ook nu, om wat hij had kunnen bevelen en om wat zijn bevel had uit gewrocht, in ènkele seconden van niet door milde menschelijkheid bedwongen noodlottigheid, naderde hij, langzaam, bijna met aarzelende stappen, de balustrade. Hij tastte als met den schepter den grond, zijn zware mantel ruischte hinderlijk knisterend achter hem aan en eindelijk genaderd, keek hij, voorzichtig, als bang om te zien, in de diepte. Daar lag het lijk en wie daar waren onder aan de muren - veel mindere volk, de poort uitgedrongen; de laatste nog niet weg gemarcheerde afdeeling der Grieksche huurlingen - keken verrast en ontzet allen op en in de oogen bijna van hun neêr turenden vorst.
Toen trok Dareios zich achter-uit. Zijne eunuchen regelden reeds den terugtocht van den ingewikkelden hofstoet achter de Magiërs, de atharvans met de altaren, waarop het heilige Vuur, achter de reeds zingende Jongelingen des Jaars... En zóo grauw en zoo bleek was Dareios' gelaatskleur getaand, zoo bijna angstvol vragend dwaalden zijne verwezen oogen naar de Vrouwen, die hij zoo lief hadkoningin en beide dochterkens en die, ontzet ook, hem als niet begrijpende aan staarden, terwijl het prinsje, een nieuwsgierig kind, naar de balustrade liep om te zien maar nog tijdig door 's vaders bevende hand weêrhouden, - dat Sisygambis, zich hoog richtende, duidelijk hoorbaar zeide:
- Recht geschiedde volgens 's Konings wil!
Toen herwon zich de Koning en langzaam volgde hij de ceremoniemeesteren, terwijl de stoet zich regelde en de drommen der menigte met luide woorden de breede muurtrappen neder zwermden...
naar boven
VI
Dien avond, in het koninklijke paleis, zegelde Dareios, na raadpleging met zijn grooten, twee benoemingen: die van Thymodes, den energieken, jongen Helleen, tot bevelhebber der Grieksche huurtroepen en wie de Grieksche troepen tot nu toe had aangevoerd, Farnabazos, tot bevelhebber van de troepen van Memnon. In rouw was diens weduwe, Barsina, dochter van Artabazos en uit het geslacht der Achaimeniden, dien dag in het paleis gebleven en hare weeklachten en die harer vrouwen, hadden de steenen zalen en galerijen vervuld en schril had zij uit geschreeuwd, dat zij minstens eischte het lijk des gemaals, om het de eere der dooden te geven. Toen Dareios en de Vrouwen ten paleize na den legerschouw waren thuis gekomen, was zij hen toe getreden en had zij, tragiesch, de haren verward en in verscheurde kleederen, gewaarschuwd in schrille woorden, dat deze dag een noodlottige was, onheil spellende, omdat de dood haars gemaals bekend was geworden dezen dag van den schouw der legeren, die Alexandros moesten vernietigen. Maar Sisygambis had haar pogen te doen berusten en haar over gehaald morgen met den Koning en met de koninklijke Vrouwen ten oorlog mede te tijgen, in wraak over Memnons dood: niet meer dan een snelle schermutseling zoû de oorlog blijken te zijn: Alexandros' leger, in de vlakte van Mezopotamië, zoû door de Perzische heirmacht worden verpletterd; hijzelve, de drieste knaap, vermoedelijk, was reeds gestorven, als de laatste verkenners waren komen melden: zoo had hij geboet met vroegtijdig einde voor den dood van Memnon, den edelen Rhodiër, dien zij allen zóo bemind hadden en ge-eerd. Toen brachten hare vrouwen de ontroostbare Barsina te bed en over het immense, zwaar blokkige, vierkant getorende winterpaleis zeeg de rust van de nacht, donkerende over Babylon...
1 comment