De officieren, de steeds dringende soldaten, juichten de Libysche vrouwen toe. En de officieren riepen, dat zoo dappere en den vorst Alexandros wèl gezinde vrouwen zekerlijk allen vrij zouden zijn en geen slavinnen meer.
- Wij hebben ouders noch verwanten, die wij kunnen bereiken, zei de zwaar gebouwde, Nazam. Of die van ons weten willen.
- En wij willen gaarne het leger volgen, zeide er eene heel jeugdige, mooie, lachende, terwijl zij achter de woordvoerster haar ebben kopje met uitstaande korte kruifhaar toonde: zij heette Leptis.
- En zien hoe de vorst Alexandros er uit ziet! bekenden zij allen, door elkaâr.
En nu de officieren, lachende, haar alle dertig - waren zij niet dertig? - overhaalden mede aan te zitten op het heerlijk zonnedoorgloeide steen om mede te eten de boonen en de reepen vleesch gedroogd, bekenden zij blij openhartig, dat zij allen nieuwsgierig waren naar den vorst Alexandros, van wien zij reeds zoo veel hadden gehoord. O, duizendmaal liever zijn leger te volgen en de kans te hebben ééns in zijn aangezicht te zien, dan de slavinnen van Cilicische roovers te blijven, die hen sloegen, ruw werk van haar eischten of haar verkoopen zouden op de slavenmarkten.
En rondom de haar gul noodende officieren - de stampende paarden tusschen de kloven gestald, de soldaten dringende nieuwsgierig omrond - lieten zij zich, bont hare lange lendendoek, als naakt de gepolijste borsten, neêr op het warm doorstoofde rotssteen en deelden wel gaarne het maal.
- Is het waar, vroeg er Augila; dat Alexandros van nature zoo heerlijk riekt?
De officieren bulderden van het lachen.
- Ze zeggen het, verdedigde zich de negerin, die niets doms had willen beweren.
- En het is waar! zeide Aristoxenes, de hoofdhopman, heel jong en bevelhebber reeds. Onze vorst Alexandros stoomt van nature, want hij gebruikt geen Arabiesch geurwerk, een frisschen geur als van balsem uit en die zijn kleêren doordringt.
- Vertel ons, vertel ons van hem! riepen de nieuwsgierige vrouwen en drongen dichter, om de lachende officieren saâm.
Aristoxenes, die, met rhetorische neiging, zich gaarne hoorde praten, vervolgde, loovend zijn vorst:
- Hij is niet groot, eerder klein...
Dat wisten zij wel, de negerinnen.
- Maar regelmatig van bouw. Hij is breed en heel sterk, ging Aristoxenes voort. Van spieren en van gestel. Zijn hoofd nijgt een beetje links, naar zijn schouder toe. Zijn voorhoofd is smal onder het even kruivend bruine haar en zijn oogen zijn groot en frank: zijn oogen zijn knapejeugdig van blik.
- Grauw? Blauw? vroegen de negerinnen.
- Blauwgrauw, verzekerde Aristoxenes. De wenkbrauwen, zuiver geteekend, verlengen zich natuurlijk-weg langs die oogen. De mond is heel klein, vol en rood.
- Om te zoenen? vroeg de zware Nazam.
- Alexandros is heel kuisch, verzekerde Aristoxenes. Hij zoent niet zoo gauw en laat zich zoo gauw niet zoenen.
Het was wel een groote teleurstelling onder de Libysche vrouwen, die zich uitte in uitroep en kreet maar de officieren beaâmden het, lachende, eensgezind: de vorst Alexandros was kuisch.
- Hij is blank, ging Aristoxenes voort.
1 comment