De zon bruint hem nauwelijks; hij blijft blank trots de zon en het incarnaat gloeit op zijn wang en geeft hem een blos bijna van kinderlijkheid. - Hoe lief! dweepte de mooie Leptis. - En ook gloeit die blos op zijn maag! ging Aristoxenes voort, nu zeker van zijn succes. - Op zijn maag!? riepen verwonderd en blijde alle de negerinnen. En het riep rondom: - Dát zouden we wel willen zien! - Lysippos, de beeldhouwer, ging de hopman voort; heeft Alexandros in marmer vereeuwigd en Apelles schilderde hem als Zeus, bliksems ter hand. Zie hier de kopie van dat portret. En hij toonde, op de borst, ge-incrusteerd in zijn lederen kuras, het portret van den vorst Alexandros. De negerinnen rezen allen op en omdrongen nieuwsgierig den hopman. - Ik ben als een korf vol honig, waarom de biekens zwermen! riep hij over de, langs zijn bombeerende borst, nijgende, donkere vrouwenkoppen heen. Maar plotseling riepen soldaten: - Kijk, kijk! Daar, over de zee! En zij wezen naar de zee, die zich kalm tot den einder strekte maar waarover nieuwe verrassing zich openbaarde aan hun duizenden oogen. Het waren schepen, die, zeil gestreken, rustig koers zetten naar het Zuid-Westen. En de zwaar gebouwde riep uit: - Het zijn rooverschepen, die vluchten zeker naar Cyprus! Het waren, in der daad, rooverschepen. Ver in zee verijlden de sierlijke silhouetten van ronde, buigende kielen met zwanehalsachtigen voorboeg, het zeil, bijna vierkant gewapperd, oker en groen als een spat van kleur in het waas van lazuur... De soldaten riepen en schimpten en scholden maar de schepen, onbereikbaar meer zelfs voor geluid, verdwenen in het verdere, wijdere lichtwaas...
Na de halte trok de achterhoede op. De middag blakerde over de landen. Maar de verrassende koelten waren blijven hangen tusschen de nauwe spleten, waarin de gidsen de Macedoniërs geleidden, de licht gewapende Thraciërs voor-op. De paarden konden soms nauwelijks stappen tusschen de hoog rijzende tafelen van rotssteen. De Libysche vrouwen schertsten, hier en daar bij tweeën gezeten, schrijlings op een bagage-paard of op een kar in den trein. Maar de officieren keken bezorgd naar boven, waar de rotsranden kartelden als met nijdige tanden tegen het verblindend azuur. Als de gidsen niet waren vertrouwd, als plotseling op deze hoogten de Perzen verschenen, zouden zij de Macedoniërs kunnen af maken met hunne pijlen zonder dat er een van hen zoû ontkomen. Het was een moeilijke, langdurige rit en marsch, vol zorg voor de jeugdige hoplieden. Na uren was de legerafdeeling de rotsgangen uitgevloeid en lag de vlakte weêr golvende uit naar het avond-schemerende Oosten. De dalende zon in het Westen broeide den soldaten op hunne lederen ruggen, gloeide op hunne ijzeren helmkappen maar hunne verlangende oogen zagen in de koelere schemering uit of Tarsos niet met trans of toren zoû doemen tegen de nachtende heuvelen. Plots daverde meervoudige hoefstap de legerafdeeling te moet. Het waren een zestal ruiters. Zij schreeuwden reeds van verre: - Macedonië! Alexandros!! Aristoxenes herkende zijn wapenbroeder Gorgias, hopman lager in rang dan hij. - Welkom en heil! bulderde hij, terwijl Gorgias en zijn vijf ruiters snel naderden, den laatsten gloor van de zon in hunne oogen. Breng je boodschap? - En slechte! riep Gorgias. - In naam van Zeus! riep Aristoxenes en maakte afwerende beweging met de vingers tegen het onheil, dat zich kondigde uit de dalende nacht.
1 comment