Emilie en Betsy waren in het aangrenzend boudoir gegaan, waar de eerste modeplaten wilde zien.

—Arme meid, wat heb je een moeite, en nauwlijks drie maanden pas in Holland. Je bent immers in September gekomen? vroeg Eline het doorzichtige Chineesche kopje op de peluche babbytafel zettend.

Jeanne zweeg, maar eensklaps richtte zij zich op, en op haar beurt Eline’s fijne, koele vingers vattende, zeide zij, in een verlangen naar teederheid:

—Zeg eens, Eline, je weet, ik heb het hart op de tong, ik ben altijd nog al oprecht geweest: mag ik je iets vragen?

—Natuurlijk, antwoordde Eline, een weinig verbaasd.

—Nu dan.... waarom zijn we niet met elkaâr, zooals we vroeger waren, toen je ouders nog leefden? Het is nu vier jaar geleden, dat ik trouwde en naar Indië ging, en nu we terug zijn gekomen, nu ik je weêr terug zie, is het, of alles tusschen ons veranderd is. Ik heb geen kennissen en bijna geen familie hier in Den Haag, en ik zou gaarne mijn vroegere kennissen blijven behouden.

—Maar Jeanne....

—O, ik weet het, je vindt me misschien dwaas, dat ik zoo spreek, maar ik voel me soms zoo gedrukt door al die soesah; ik zou zoo gaarne eens aan een goede vriendin mijn hart willen uitstorten.... wat ik natuurlijk niet aan mijn man doe....

—Maar waarom niet aan je man....?

—Ach, hij heeft al genoeg zorg van zijn eigen zaken; hij is ziek, niet waar, en hij wordt ongeduldig....

—Maar Jeanne, ik weet niet, wat er tusschen ons veranderd zou zijn.

—Misschien verbeeld ik het mij ook; vroeger waren we meer samen, nu leef je in geheel andere kringen, je gaat veel uit en ik.... we zijn zoo langzamerhand aan elkaâr vervreemd.

—Maar als men elkaâr in vier jaar niet gezien heeft....

—We hebben toch correspondentie gehouden.

—Wat zeggen een drie, vier brieven in een jaar! Spreekt het niet van zelf, dat men eenigszins andere ideeën krijgt, als men ouder wordt en in andere omstandigheden komt. Vroeger was ik ook in zorgen, eerst over mijn lieve papa, later over tante Vere, die ik in haar ziekte heb opgepast...

—Voel je je gelukkig hier, kan je met Betsy overweg?

—O, zeker, uitstekend, anders zou ik immers niet bij haar inwonen.

Eline vond het, uit haar aangeboren terughoudendheid, niet noodig, hierop meer te antwoorden.

—Zie je, je hebt je om niets te bekommeren, ging Jeanne voort; alles gaat en gebeurt zooals je zelf wilt, je leeft vrij en onafhankelijk, voor je genoegen.... bij mij is alles zoo geheel anders.

—Maar is dat nu een reden om ons vervreemd van elkaâr te noemen? Ten eerste vind ik vervreemd een onaangenaam woord; ten tweede is het, al duidt je het zachter uit, niet waar....

—Toch wel.

—Toch niet.... Ik verzeker je Jeannelief, kan ik je van dienst zijn in het een of ander, je zal me altijd bereid vinden. Geloof je dat?

—Zeker, en ik dank je voor je belofte... Maar Eline...

—Nu?

Jeanne had iets als een vraag op de lippen: hoe ben je? verhaal mij meer van je, laat mij je beter leeren kennen, zooals je nu bent! maar het gemaakt vriendelijk lachje om die fijne lippen, in die droomerige, amandelvormige oogen deed haar zwijgen. En zij gevoelde plotseling berouw over haar openhartigheid tegenover dit coquette meisje, dat haar veêren waaier in- en uitplooide; zij gevoelde als een onvoldaanheid over het nuttelooze gesprek, dat er uit gevloeid was. Waarom had zij zich door die opwelling laten medeslepen; zij pasten immers toch niet bij elkaâr....

—Nu? herhaalde Eline, en toch vreesde zij in haar terughoudendheid voor die vraag, die komen zou.

—Later, later, als we weêr eens alleen zijn! stotterde Jeanne en zij stond op, ontevreden, over zichzelve geërgerd, op het punt in tranen uit te barsten, na dat onaangename diner, na die vruchtelooze wisseling van gedachten. Betsy en Emilie traden juist uit het boudoir.

Jeanne meende dat het tijd was van heengaan. De drie heeren kwamen weldra binnen en Henk hielp Jeanne haar langen wintermantel aantrekken. Zichzelve tot vriendelijkheid dwingend nam zij afscheid en herhaalde Betsy, hoe lief zij haar intieme invitatie had gevonden, en opnieuw overviel haar een rilling van ontevredenheid, toen Eline haar op beide wangen kuste.

—Wat is die Jeanne toch gloeiend vervelend! zeide Betsy, nadat de Ferelijns weg waren. Zij heeft bijna geen mond opengedaan.... Waarover heb je het toch zooeven met haar gehad, Eline?

—Ik? Wel over Dora, en over haar man... niets bizonders.

—Arme meid! sprak Emilie medelijdend. Kom Georges, haal mijn sortie eens.

Mina bracht echter de sorties der dames binnen, terwijl De Woude zijn ulster ging aantrekken en Henk zich in zijn dikke handen wreef, aangenaam gestemd, dat hij van avond thuis zou kunnen blijven na een lekker diner. Het rijtuig stond reeds een half uur in de dooiende sneeuw te wachten, met Dirk den koetsier en Herman den palfrenier, onder hunne groote, bonten pélérines als verzonken, op den bok.

—Frans, dwing me nooit meer een invitatie bij de Van Raats aan te nemen! sprak Jeanne smeekend, terwijl zij, rillend aan haar mans arm, door de modder plaste, en de slippen van haar te wijden mantel, die telkens openwoei, met haar kleine, verkleumde hand bij elkaâr poogde te houden. Heusch, ik voel me niet meer thuis bij hen, bij Betsy en Eline.

Hij haalde even ongeduldig de schouders op en bleef zwijgen, en zij stapten met hunne natte schoenen door, in het flikkerend licht der lantaarns, die zich vervelend regelmatig herhaalden langs den weg, en die haar doffen glans afspiegelden in de plassen, beverig en flauw.

X.

De derde acte van Le Tribut de Zamora was juist begonnen, toen Betsy, Emilie, Eline en Georges hunne loge binnenkwamen. Deze komst gaf een afleiding, eene plotselinge, lichte beweging in de stilte van het luisterend en schouwend publiek; er ruischte een gekreuk van zijde en satijn; men zag naar hen op en om; kijkers richtten zich naar hen toe; in het publiek fluisterde men hier en daar, en vroeg men, wie zij waren.

Emilie en Eline zetten zich vóor neder; Betsy en Georges achter haar, en Eline zag een wijle, half glimlachend, in het rond, terwijl zij haren waaier en haren parelmoeren binocle neêrlegde. Toen begon zij langzaam hare sortie van wit peluche, met roze satijn gevoerd, los te strikken, en deed die als iets rozigs en sneeuwigs van haar schouders glijden, waarop De Woude ze over de leuning van haar fauteuil schikte. En zij genoot in den triumf harer bevalligheid, toen zij, als zonder er op acht te geven, zag, hoe men haar betuurde en bewonderde.

—Het is vanavond vol, we treffen het goed, fluisterde Emilie. Ik vind niets zoo vervelend als een leêge zaal.

—O , ik ook! zeide Betsy. Kijk daar zitten de Eekhofjes, Ange en Léonie, met haar mama. Gisteren waren zij ook bij de Verstraetens: de volgende week geven ze een soirée dansante! en zij groette de meisjes terug.

—Vanavond zingt de nieuwe baryton, die uit Brussel komt, Theo Fabrice, sprak De Woude tot Eline. U weet, dat er sinds de débuts twee zijn afgewezen, hij is eindelijk de derde.

—Wat duren die débuts vreeselijk lang dezen winter! merkte Eline achteloos en zich waaiende op.

—Met den fort-ténor hebben we het nog al dadelijk getroffen, maar ook hier, Fabrice schijnt heel goed te zijn, naar ik heb hooren zeggen.