Onder Emilie, Frans en Betsy ontstond een druk gesprek over Indië, waarin zich Jeanne eerst bijwijlen mengde, maar ze zat te ver, en werd afgeleid door het gekakel van De Woude en het schelle lachje van Eline, die met elkaêr zaten te flirten. Zwijgend lepelde Henk zijn soep en at zijn vischpastei, een enkele maal Jeanne en Emilie met een paar woordjes bedienend of inschenkend. En Jeanne werd al stiller en stiller, zoowel uit malaise als uit vermoeidheid over haar druk gekout met Emilie, na een dag vol zorg. Zij gevoelde zich weinig thuis naast het coquetteerend paartje: Eline, en grande toilette, De Woude, in zijn rok, die beide als een groepje vormden uit een galadiner, terwijl zij er in haar zwart japonnetje povertjes bij afstak. Toch was zij blijde, dat zij naast Henk zat en gevoelde zij in die nabuurschap iets als de vage sympathie van haar misplaatstheid voor de zijne.
En zij kon niet nalaten zich te vergelijken bij Eline en Betsy; zij tobbende met haar drie kinderen en haar klein verlofs-traktementje, Eline en Betsy onbekrompen steeds verkeerende in een zwier van vermaak en wereldschheid. Waar was de vroegere, gezellige vriendschap, die haar samenbond, toen zij, nog ondeugende kinderen, met haar tasschen naar school slenterden, Eline den capuchon van haar regenmantel vol kersen had gestopt, en zij haar ondeugd en moedwil tegen de schooljuffrouwen botvierden onder het commando van Betsy? Zij gevoelde zich als verkoeld van de jonge vrouw, welke haar nu zelfs begon af te stuiten door dit laatdunkend nonchalante in haar wijze van spreken, door dien toon van overwicht tegenover haar man, verkoeld van dat jonge meisje, dat haar wuft en ijdel toescheen in haar gesprek vol schitterende nietigheid met dien fat. Vooral Eline begreep zij niet; zij vond iets ongewoons, iets raadselachtigs in geheel haar wezen, dat steeds met zichzelve in contrast was. Haar gelach om niets vermoeide haar en zij verwonderde zich uit een fijn instinct er over, hoe iemand, die, naar men zeide, zoo heerlijk zong, zoo onaangenaam en onnatuurlijk lachte. O, dat ze toch een oogenblik stil ware....! En zij wenschte zich terug in hun nauw bovenhuis, bij haar kleine Dora; hoe had ze die invitatie dan ook aangenomen! Het is waar, Frans was er op gesteld geweest, dat zij, nu de dokter het gevaar geweken zag, eenige verstrooiing zou zoeken, maar dit, dit gaf haar geen verstrooiing: dit maakte haar zenuwachtig, zelfs verlegen.
En zij bedankte Henk voor de zwezeriken met asperges, die hij haar aanprees.
—Heb ik goed gehoord, freule, is meneer De Woude een broêr van u? vroeg Frans zacht aan Emilie. Zoowel haar als Georges ontmoette hij voor den eersten keer, en zoowel hunne gelijkenis als hun contrast trof hem.
—Zeker, fluisterde Emilie. Een eigen broêr. En ik ben trotsch op hem. Hij is een echte gommeux, maar een beste jongen. Hij werkt op Buitenlandsche Zaken, hij is élève-consul.... Pas op, als u misschien iets slechts van hem denkt! lachte zij fluisterend, en dreigde met haren vinger, als ried zij Ferelijns gedachte.
—Ik heb nog nauwelijks meer dan een paar woorden met meneer De Woude gewisseld, en zal dus wel oppassen, nu al een opinie over hem te hebben! sprak hij een weinig verschrikt over Emilie’s brusquerie.
—Dat is u geraden; de meeste menschen krijgen een geheel anderen indruk van Georges, als zij hem eenigen tijd kennen, dan als zij hem voor het eerst in gezelschap zien.... U ziet, ik spring als een trouwe zuster voor mijn broêr in de bres.... Schenk u me nog maar eens in.
—En zelfs zonder dat hij wordt aangevallen! hervatte Ferelijn glimlachend, en voldeed aan Emilie’s verzoek.—Maar toch zooveel merk ik al dat hij een bedorven kindje van de dames is, niet alleen van zijn zuster, ook van mevrouw Van Raat en juffrouw Vere....
Betsy had zich in het gesprek van Eline en Georges gemengd, aangetrokken door de levendigheid van den laatste, die van den hak op den tak sprong, tal van onderwerpen even aanroerde: een conversatie, zonder bepaald fond, zonder eigenlijke geestigheid, maar licht als schuim en zeepbellen en flikkerend als vuurwerk. Zulk een gesprek was haar element; een ernstig discours, al werd het met verve gevoerd, was haar te zwaar, maar dit getintel van kleine vonkjes en schuimspatjes, dat was als het geparel van den wijn in het kristal der kelken, behaagde haar uitermate. Zij vond Georges veel amuzanter dan gisteren bij de Verstraetens, waar hij tweemaal beweerd had, dat het roode licht meer flatteerde dan het groene. Nu viel hij niet in herhalingen, maar ratelde door, terwijl zijn stijfheid met een paar fijne plooitjes kreukte, terwijl hij haar schertsend brutaal in de rede viel, of zijn opinie opdrong, terwijl hij zijn frazen vlug en onnauwkeurig afspon met een Fransche levendigheid.
Eline had een paar malen Jeanne willen medevoeren in dien cirkel van schitterende nietigheid, maar Jeanne had slechts even geglimlacht of geantwoord met een enkel woord en Emilie gaf het op haar te amuzeeren. Het gesprek werd algemeener; Eline voegde zich er bij met haar vrooliik sans-gêne en haar komische jovialiteit en Frans, te midden van dien tooverkring, kon niet nalaten nu en dan een vonk van luchtige geestigheid te laten flikkeren, al wierp hij vaak een bezorgden blik naar zijn stil vrouwtje.
IX.
Het was Jeanne alsof het diner nimmer zou eindigen. Ofschoon zij niet den minsten eetlust had, wilden zij niet meer weigeren en at van de getruffeerde poularde, van de gâteau Henri IV, van de ananas en het keurig dessert, haren wijn echter slechts even met de lippen aanrakend. Henk, naast haar, at veel en met smaak, en verwonderde zich, al kluivende, hoe zij steeds zulke kleine porties nam. Maar ook De Woude at ternauwernood, daar hij er zich in het vuur zijner levendigheid nauwlijks den tijd toe gunde. Emilie echter hield Henk goed gezelschap en dronk een stevig glas wijn.
Het was over achten, toen men opstond en de dames zich naar den salon begaven. Frans ging met Henk en De Woude een sigaar rooken, daar Jeanne verklaard had nog wel een half uurtje te willen blijven. Betsy had dit vriendelijk gevraagd; zij kon haar gasten toch niet op staanden voet laten vertrekken en het bleef vroeg genoeg voor de opera.
—Is Dora dikwijls ziek, Jeanne? vroeg Eline, terwijl zij zich, met het geruisch van haar roze rips, naast deze op een canapé neêrzette, en haar hand nam. Den laatsten keer, dat ik haar zag, mankeerde haar niets en toen vond ik haar al zoo bleekjes en fijntjes.
Jeanne trok zacht hare hand terug en gevoelde iets als een ergernis over die vraag na de conversatie aan tafel; zij antwoordde kortweg. Maar Eline liet niet af, als was ze bewust, nu in liefheid te moeten inhalen, wat zij eerst had verzuimd, en zij kon zóó iets gevoelvol-medelijdends in haar stem leggen, dat Jeanne er onwillekeurig door werd bewogen. Jeanne begon te klagen, hoe zij niet geloofde, dat dokter Reijer zorgvuldig genoeg haar meisje had onderzocht, en Eline, die zich op het zilveren blad, dat Gerard, de knecht, voorhield, haar mokka suikerde, hoorde vol belangstelling naar de moederlijke klacht.
1 comment