Hij schikte zich in dit hem te woelige leven; hij gevoelde geen kracht zijn wil tegenover dien van Betsy te stellen, en vond het rustiger zich aan te kleeden en zijne vrouw te volgen, dan den huiselijken vrede te verstoren door een strijd van tweeërlei verlangens. En hij genoot van den zeer enkelen avond, dien zij thuis, alleen, doorbrachten, en die hem, in zijne aangeboren neiging naar gezelligheid, vulde met een lauwen wellust; die hem, op het einde, verliefder deed worden, dan wanneer hij zijne vrouw, buiten zijn bereik, op een soirée had zien tintelen van scherts en vroolijkheid. Dan werd hij wrevelig, en zeide, in eene boudeerende stilte, geen woord bij het huiswaarts keeren. Zij echter, op dien enkelen avond, verveelde zich gruwelijk, werd slaperig in den suizenden gloed van het gas, en ergerde zich, met een boek op de canapé liggende, aan haar man, die de illustraties van het leesgezelschap bezag, of minuten lang op zijn kopje thee zat te blazen. In zulk een oogenblik gevoelde zij een onweêrstaanbaren aandrang van wreedheid hem aan te sporen, toch in ’s hemelsnaam naar eene bezigheid om te zien, waarop hij, ietwat verbaasd, zóo uit zijn wellust geschud te worden, met dikke, lijmerige zinnen antwoordde. Zij echter was innerlijk zeer gelukkig; zij vond het heerlijk zooveel aan haar toilet te kunnen bekostigen, als zij maar verkoos, zonder tot op een cent nauwkeurige berekeningen, als tante haar had laten doen, te behoeven te maken; en zij overdacht somwijlen bij het einde der week met een zaligen glimlach, dat zij geen dag des avonds waren thuis gebleven.
Eline intusschen had in een melancholische eenzaamheid dat jaar bij tante Vere doorgebracht, droomerig starende door de groote spiegelruiten of op de Japansche ooievaren en pioenrozen, een enkele maal door Betsy meêgevoerd in haar zwier van vermaken. Zij had veel gelezen, vooral bekoord door Ouida’s weelderige, van kleurengloed en Italiaansch zonlicht flonkerende, fantasmagorie eens geïdealizeerden levens, hel en bont als een schitterende caleidoscoop. Zij las de Tauchnitz-editions, tot de deeltjes, uitgeput door den greep harer vingeren, los uit zichzelve vielen, met krullende bladen, aan een enkelen draad. Ook bij tantes ziekbed, waar zij, met een gevoel van romantische voldoening, waakte, en zich een slapeloozen nacht afsloofde met duizend kleine zorgen, las zij ze, en las zij ze weêr. In de atmosfeer der ziekekamer, doorgeurd met een geëtherizeerden medicijnreuk, kregen de deugden en begaafdheden der edele helden, de smettelooze schoonheden der hellebooze en hemelreine heldinnen eene onwederstaanbare bekoring van lokkende onwaarheid; en Eline voelde zich vaak door een hartstochtelijk verlangen aangegrepen, om te logeeren in een dier oude Engelsche kasteelen, waar graven en hertoginnen elkaâr met eene hoffelijke etiquette zoo elegant beminden, en elkander rendez-vous gaven in den maneschijn van een eeuwenoud park, als in een electrisch lichteffect, tusschen het vaag blauwgroene geboomte van tooneelcoulisses.
Tante stierf, en Henk en Betsy verzochten Eline haar intrek in hun huis te nemen. Maar zij weigerde eerst uit eene vreemde treurigheid, waarin zij als versmolt bij de gedachte aan de verhouding tusschen haar zwager en hare zuster. Toch kwam zij deze melancholie met eene buitengewone inspanning van wilskracht te boven, als met een forschen zwaai van vleugels. Zij had zich immers altijd verbaasd over de geheimzinnige aantrekkingskracht, welke haar naar Henk verlangen deed; nu hij de man harer zuster geworden was, rees er eensklaps zulk eene, door alle wetten van fatsoen en gewoonte gebouwde, hindernis tusschen hen op, dat zij zich zonder gevaar aan zusterlijke sympathie kon overgeven, en ze vond zich dus zeer kinderachtig, uit herinnering aan vervlogen, nooit begrepen gevoelens, te weigeren van hun aanbod gebruik te maken. Daarbij kwam dat haar toeziende voogd, oom Daniël Vere, wonende te Brussel, ongehuwd en te jeugdig was om het jonge meisje huisvesting te kunnen aanbieden.
Zoo zette Eline dus haar bezwaren op zij, en schertsend de voorwaarde bedingende, dat zij eene kleinigheid, maandelijks, zou mogen bijdragen in het huishouden, nam zij haar intrek bij heur zwager. Henk had deze bijdrage geweigerd, ofschoon Betsy hare schouders had opgehaald, met de verklaring, dat zij, in Eline’s plaats, ook zoo zou willen doen, om zich vrij en onafhankelijk te gevoelen. Uit haar ouderlijk erfdeel trok Eline een jaarlijksch inkomen van ƒ 2000; zij behield deze som dus geheel en al en wist zich met grooten, door tantes zuinigheid aangeleerden, takt hiervan even elegant te kleeden als Betsy, die slechts te putten had uit een vollen buidel.
En er waren drie jaren, eentonig, met de zelfde winter- en zomervermaken voorbijgegaan.
Hoofdstuk IV.
I.
Toen Eline den morgen na heure uitbarsting van verdriet beneden kwam, om te ontbijten, was Henk reeds de deur uit, op weg naar den stal, waar zijne paarden en tevens zijne beide, door Betsy niet in huis gedulde, Ulmerdoggen verzorgd werden. Zij vond alleen den kleinen Ben, die, eentonig neuriënd, met zijn korte breede vingertjes vet van boter, aan een boterham zat te plukken. Betsy hoorde ze zeer bedrijvig rondloopen en ernstige beraadslagingen houden met Grete, een vinnige keukenmeid. Dien middag kwamen Frans en Jeanne Ferelijn en freule De Woude Van Bergh, met haar broêr, dineeren.
Eline zag er frisch en helder uit, in eene eenvoudige matinée: een rok van drie groote volants en een effen corsage, beide van een donkergrijze, wollige stof, die glad over het corset spande, het midden omsnoerd en omstrikt met een grijs zijden lint als ceinture; aan haar hals een klein flikkerend gouden pijltje. Zij droeg geen ringen, geen braceletten: zij had iets zeer gewild eenvoudigs en jonkvrouwelijk stijfs. Op het voorhoofd en in den nek kroezelden wat fijne lokjes als uitgerafelde zijde.
Vriendelijk, terwijl zij hem bij de deur reeds toelachte, knikte zij den jongen toe, en achter hem gekomen, pakte zij zijn dik hoofdje tusschen beide handen, om er, wat bevreesd voor zijn boterige vingertjes en lipjes, een flinken zoen op te drukken.
Toen ging zij zitten, met een tevreden gevoel over hare verzorgde bevalligheid, in haar hersteld gemoedsevenwicht aangenaam gestemd door de lauwe warmte van de kachel, terwijl de sneeuw neêrviel in een donzige stilte. Onbewust glimlachend, wreef zij zich haar blanke, witte handen en bezag haar rozige, witgepunte nagels, om daarna behagelijk naar buiten te zien, waar eene fruitvrouw, in tweeën gebogen, mager als een riet, hoekig, in een vuile grijze shawl een kar, met besneeuwde sinas-appels voortduwde. Behagelijk ook, met iets egoïstisch verheugds, dat de zaak haar niet zou deeren, hoorde zij, zich een broodje snijdend, naar een twist tusschen Betsy en de vinnige meid, luide bevelende betuigingen en korte brutale tegenwerpingen, die tegelijkertijd opklonken tusschen het gerammel van ijzeren pannen, of het porceleinen geklater van een driftig neêrgeplaatsten stapel borden.
Betsy kwam binnen, met een ontevreden uitdrukking in haar, onder zware wenkbrauwen tintelende, oogen, haar korte, vleezige lippen nijdig samengetrokken. Zij droeg een stapeltje kristallen dessertschaaltjes, die zij nu zelve wilde wasschen, daar Grete, de keukenmeid, er een gebroken had. Voorzichtig, trots hare verbittering, zette zij het stapeltje neêr, vulde een spoelkom met lauw water, zocht naar een kwast.
—Die drommelsche meid....! Verbeeld je, een van mijn fijne schaaltjes. Dat gaat ze waarachtig met kokend water wasschen. Het is ook altijd zoo, als je die lomperts wat toevertrouwt.
Hard, met een ruwen nadruk klonken haar woorden. Wrevelig duwde zij Ben, die haar in den weg stond, opzij.
Eline, zeer bereidvaardig in haar aangenaam humeur, wilde aanstonds helpen, wat Betsy, gestreeld, gaarne aannam. Zij beweerde nog veel te doen te hebben, maar liet zich intusschen op de bank neêrvallen en zag toe, hoe Eline voorzichtig de schaaltjes éen voor éen afkwastte en in de plooien van een theedoek droogde, met kleine, bevallige gebaren, zonder hare vingers te bevochtigen of een droppel te storten.
1 comment