En zij gevoelde het verschil tusschen hare eigene bruisende bewegelijkheid, ontsproten uit haar rijke gezondheid, en Eline’s elegance, gemengeld met iets als eene vrees zich te zullen vermoeien of te bezoedelen.
—A-propos, gisteren bij de Verstraetens hoorde ik, dat ze van avond niet naar de opera gingen, om uit te rusten van de tableaux; tante vroeg, of ik de loge wilde hebben. Heb je lust te gaan?
—Naar de opera? En je gasten?
—Jeanne Ferelijn wilde vroeg weg, omdat haar kind weêr koû heeft gevat, en ik woû Emilie en haar broêr vragen, of ze meêwillen. Henk kan thuis blijven. Je weet, het is een loge van vier.
—Het is mij wel. Heel goed.
Tevreden over zichzelve zette Eline het laatste schaaltje, doorglanzend met fijn geslepen punten, neêr, en de spoelkom weg toen er in de keuken een twist uitbarstte, doorkletterd met de zilveren ritseling van een neêrgesmeten bundel lepels en vorken. Grete was met Mina, de werkmeid, aan den gang. Betsy repte zich en weldra volgden ruwe bevelen en brutale tegenwerpingen elkaâr op, als in een snellen dialoog.
Ben was intusschen, eenigszins soezig, met een open mond, op de plek blijven staan, waar zijn moeder hem heengeduwd had, vol van een stille vrees voor al dat rumoer daarbuiten.
—Kom Ben, ga je meê naar tantes kamer? vroeg Eline en glimlachend strekte zij haar hand naar hem uit. Hij kwam nader en beiden gingen de trap op.
Op de eerste verdieping bewoonde Eline twee kamers, gescheiden door een portière: een slaapkamer en een ruim boudoir. Met een verfijnde zuinigheid en takt had zij deze vertrekken een aanzien van weelde weten te geven, waarover iets als een artistiek waas lag. Het was er bont en vol, terwijl een gewilde wanorde hier en daar natuurlijke stillevens vormde. Haar piano stond schuin in een hoek. Een lage divan, overdekt met een Perzische stof, was overlommerd door een volbladige aralia. Een kleine schrijftafel was overladen met tallooze kleine voorwerpen van weelde. Beelden, platen, veêren, palmen vulden alle hoeken. De roze marmeren schoorsteen was bekroond met een Venetiaansch spiegeltje, door roode koorden en kwasten als opgebeurd. Een Amor en Psyche, naar Canova, in biscuit, vormde daar een groep van een, zich overgevende, ontsluierde jonkvrouw en een minzieken gevleugelden god.
Toen Eline met Ben binnenkwam, streelde de rossige gloed van den haard heur aanstonds de wangen. Zij wierp het kind eenige verscheurde, uit hun banden hangende, prachtwerken toe, om het bezig te houden; en het nestelde zich op den divan, onder de aralia. Eline trad even haar slaapkamer binnen, waarvan de ramen nog eenige smeltende ijsbloemen vertoonden, fijn geëtst, als in kristal.
Als een apotheoze van tulle en kant stond daar een toilette-duchesse, grillig omgeven met de satijnen cornets van oude balbouquetten, en overladen met flacons en coupes van porcelaine-de-Sèvres en kristal. Tusschen al dit wit en roze schitterde de spiegel als gepolijst metaal. Het ledikant verschool zich achter roode draperieën; een breede psyché, dwars in een hoek, ving in zijn glas een groote watering van licht op.
Even zag Eline rond, of de meid alles naar behooren had geschikt; toen, huiverend in de kilte van het juist geluchte vertrek, ging zij opnieuw haar zitkamer in en sloot de deur. Het was er zeer behagelijk in die iet of wat orientalische weelde, terwijl van buiten de sneeuw een schelwitte weêrkaatsing naar binnen schoot.
II.
Eline voelde haar keel vol melodie. Zij zocht dus, in een aandrang zich te uiten, tusschen haar muziek, en koos de wals van Mireille. Zij zong ze met variaties van zichzelve, met lange points-d’orgue, fijn uitgesponnen als zwellende glazen draden met jubelende trillers, als die van den leeuwerik in haar lied. Zij vergat de sneeuw en de koude daarbuiten. Toen kreeg zij een gewetenswroeging bij de gedachte, dat zij in geen drie dagen gestudeerd had, en zij zong gamma’s, fileerde haar hooge tonen of zocht de smelting van een moeilijken overgang te volmaken. En het metaal van haar stem klonk glansrijk op, een weinig koud maar helder, vol kristal en parelen.
Ben, hoewel gewend aan dit gejubel, dat het geheele huis doortrilde, bleef toch met open mond luisteren, zonder zijne illustraties verder om te bladeren en opschrikkende bij de doordringende schelheid van een hooge si of do.
Eline begreep nu zelve niet, waarom zij den vorigen dag zoo treurig was geweest. Hoe was die bui van melancholie toch komen aandrijven, zonder eene bepaalde aan te duiden oorzaak; hoe weggezweefd, eveneens zonder een alles overstroomende vreugde? Nu voelde zij zich opgewekt, vroolijk, gezond; het speet haar gisteren niet de tableaux te hebben gezien, waarvan zij gaarne door Betsy meer had hooren vertellen, en zij vreesde zeer, dat de heer en mevrouw Verstraeten haar ongesteldheid niet ernstig zouden hebben opgenomen. Die goede, gezellige meneer Verstraeten, altijd vol vroolijkheid en gekheid, en die lieve mevrouw! En zij dacht, steeds voor haar piano, nu een roulade, dan een paar voorslagen studeerende, aan andere lieve menschen, die zij kende. Ze vond goede eigenschappen in al haar kennissen: in de Ferelijns, Emilie De Woude, de oude mevrouw Van Raat, mevrouw Van Erlevoort, ook in mevrouw Van der Stoor. Cateau was een poetje.
1 comment