"Hij had bepaald buitengewoon veel talent, maar zijn gezondheid was in de laatste tijd te zwak, dan dat hij iets groots kon scheppen. Ik herinner mij, dat hij juist aan een kolossaal doek bezig was, een scène uit Dante's Paradiso, geloof ik, juist toen... toen hij stierf. Arme papa! Maar jij, je bent nog jong en flink, ik begrijp niet hoe je niet verlangt om wat te doen, iets groots, iets bijzonders."
"Je weet, dat ik bij Hovel ga werken; oom Verstraeten heeft het voor mij bedisseld."
Hovel was advocaat en procureur en daar Paul inderdaad nog al vroeg, na een afwisseling van hard blokken en lang luieren, in de rechten gepromoveerd was, had oom Verstraeten gemeend de jonge meester een dienst te doen, door hem zijn vriend aan te bevelen. Paul zou dus op Hovels kantoor werken, tot hij zichzelf als advocaat zou vestigen.
"Bij Hovel? Een hele beste man! Ik mag zijn vrouw heel graag. O, maar dat zal uitstekend zijn, Paul!"
"We zullen hopen!"
"Maar zie je, als ik een man was, zou ik maken, dat ik beroemd werd. Kom Ben, wees nu niet lastig, ga nu de mooie plaatjes kijken, hier op de grond! Zou je het niet heerlijk vinden beroemd te zijn? Zie je, als ik niet Eline Vere was, dan werd ik actrice!"
En zij galmde een roulade uit, die van haar lippen viel als een ris diamanten.
"Beroemd!" Minachtend haalde hij de schouders op. "Neen, dát vind ik zo een kinderachtig idee! Beroemd te zijn! Dat kan me nu niets schelen! Maar ik zou wel goed willen schilderen of... goed willen zingen, soit."
"Maar waarom neem je dan geen les, hetzij in schilderen, hetzij in de muziek? Wil ik mijn meester vragen?"
"Dank je, laat die brompot van een Roberts er maar buiten. En: daarbij, waarlijk Eline, het is de moeite niet waard, ik zou toch niet kunnen volhouden in het een of ander. Ik heb vlagen, rages, weet je en dan meen ik alles te kunnen doen, dan zoek ik grote onderwerpen voor een schilderij..."
"Zoals papa," glimlachte zij weemoedig.
"En dan ben ik vol ijver om van mijn stem te maken, wat er van te maken is, maar heel gauw branden die mooie plannen uit als afgestoken lucifers."
"Je moest je schamen."
"Ik ga mijn geniale aspiraties in proceszaken wegstoppen, weet je!" antwoordde hij lachend opstaande. "Maar nu moet ik gauw naar de Princessegracht, naar de Verstraetens. Je rekent dus niet op me, vanmiddag. We moeten nu nog het een en ander gereed maken, vóór Losch komt. Adieu, dag Eline, dag Ben, dikke peuter." "Bonjour, beterschap met je schorheid."
Paul ging en Eline zette zich weder aan haar piano. Een korte poze mijmerde zij er over, hoe jammer het was, dat Paul zo weinig energie toonde, en dit deed haar weer aan Henk denken.
Maar ze gevoelde zich te opgeruimd om veel te peinzen en te filosoferen, en zij zong, vol van een weelde, die zich klaterend moest uiten, tot het belletje van twaalf uur haar en Ben naar beneden riep.
IV
Paul had zijn moeder gewaarschuwd, dat hij die middag niet thuis zou komen koffiedrinken, daar hij dit bij de Verstraetens dacht te zullen doen. Hij woonde met mevrouw Van Raat, in de Laan van Meerdervoort, samen. Zij, een oudere zuster van mevrouw Verstraeten, was een deftige dame met peinzende, lichtblauwe ogen, met enigszins ouderwets opgemaakt, zilvergrijs haar, en met een waas van berusting en vermoeidheid over geheel haar wezen verspreid. Daar het lopen haar moeilijk begon te worden, zat zij meestal neergebogen in haar gemakkelijke stoel met hoge rug, het matte grijze hoofd gezonken op de borst, en de blauwgeaderde handen in de schoot gevouwen. Zij leefde nog een stil, eentonig bestaan voort, na een kalm en tevreden, bijna wolkeloos leven aan de zijde van haar echtgenoot, op wiens portret zij vaak de doffe ogen sloeg, zoals het ginds, in generaalsuniform, goed geschilderd, vóór haar hing: een knap, fiks, open gelaat, met een paar trouwe, verstandige ogen, en een innemende trek om de vastgesloten mond. Het leven had haar weinig grote smarten aangebracht en zij was er, in de kleine poëzie van haar eenvoudig geloof, God dankbaar voor; maar toch, nu was ze moe, zeer moe, onherstelbaar getroffen door de dood van die man, welke zij tot het laatst had aangehangen met een genegenheid, kalm als een rimpelloos meer, waartoe het bruisen harer jeugdige liefde vervloeid was. Toen was zij een weinig gaan tobben, meestal over duizenden nietigheden, dagelijks terugkerende kleine beslommeringen met haar meiden en haar leveranciers, hetgeen zich in haar gedachte alles aaneenschakelde tot een keten van last. Zij gevoelde het, ze werd oud, en het leven kon haar weinig meer geven, en ze vermijmerde zich met een stil egoïsme in de vervlogen poëzie van haar weleer.
Zij had drie kinderen gehad; haar jongste, een meisje, was gestorven. Van haar beide zonen beminde zij Henk het meest, die, fors en groot, haar uiterlijk het meest aan zijn vader liet denken, terwijl zijn soezige goedmoedigheid, in haar ogen, meer naar de ronde, oprechte flinkheid van deze zweemde, dan Pauls fijner bezenuwde wispelturigheid en vleugelloze genialiteit.
1 comment