Met een beetje energie kom je die nervositeit wel te boven."
"U weet het, tante, het is de ziekte van het jongere geslacht!" zei Betsy, met iets als een treurige glimlach.
Mevrouw Verstraeten zuchtte, en schudde toestemmend het hoofd.
"A-propos," hernam zij. "De meisjes zullen morgenavond zeker te moe zijn om naar de opera te gaan. Zou je misschien onze loge willen hebben?"
Betsy bedacht zich even.
"Ik heb morgen een dinertje, tante, maar toch wil ik de loge heel gaarne hebben. Alleen de Ferelijns en Emilie en Georges komen, maar de Ferelijns wilden vroeg weggaan, omdat de kleine Dora weer niet wel is geweest, en dan zou ik met Emilie en Georges een acte kunnen gaan horen."
"Nu, dat is dan afgesproken. Ik zal je de kaartjes sturen!" sprak mevrouw Verstraeten, en stond op.
Ook Betsy stond op. Georges de Woude van Bergh wilde haar juist aanspreken, maar zij deed, alsof zij hem niet zag. Zij vond hem vanavond onverdraaglijk; reeds tweemaal had hij haar aangesproken en beide malen hetzelfde gezegd, iets over de tableaux. Gedecideerd, hij had geen conversatie. Morgenavond zou zij hem ook al moeten genieten. Tantes loge was een uitkomst... Haar man stond in de serre met een groep heren, de heer Verstraeten, de heer Hovel, Otto en Etienne van Erlevoort, die druk redeneerden, en hij luisterde toe, met zijn groot dik lichaam de bladeren van een palm verdrukkend, een ietwat domme lach op zijn goedig gelaat. Ook hij ergerde haar; zij vond hem archi-vervelend, en een rok stond hem zo slecht, niets chic! In zijn duffel zag hij er tenminste flink uit!
En zij vond gelegenheid even tot hem te zeggen:
"Spreek toch eens iemand aan, Henk. Je staat al de hele tijd in die hoek. Circuleer eens een beetje; je ziet er zo uit, net of je je verveelt... Je das zit scheef."
Hij stotterde iets en tastte aan zijn hals. Zij echter keerde zich om en was weldra te midden van een luidruchtig troepje, dat zich om freule De Woude geschaard had. Zelfs de melancholieke mevrouw Van Rijssel, Freddy's zuster, had er zich bij gevoegd. Emilie de Woude was ongehuwd en droeg haar acht-en-dertig jaren met een benijdenswaardige levenslust; haar aangenaam, opgewekt gelaat maakte een allerinnemendste indruk. Zij geleek op haar veel jongere broer Georges, maar had iets joviaals, dat zeer afstak tegen zijn gemaniereerde stijfheid.
Uitgelaten vrolijk had Emilie een kleine kring, toegelokt door de komische voordracht van haar anecdoten, om zich verzameld. Zij was juist bezig te verhalen, hoe zij verleden op de bevroren sneeuw gevallen was voor de voeten van een heer, die haar onbeweeglijk had staan aankijken, in plaats van haar op te beuren.
"Verbeeld je, mijn mof links, mijn hoed rechts, ik in het midden, en daar stond hij, met een open mond, naar me te kijken..."

VI

Er klonk een belletje; Emilie staakte haar verhaal en vloog uit haar auditorium weg, om naar voren te komen. Men verdrong zich voor de, zich openschuivende, porte-brisée.
"Ik kan niets zien!" sprak Emilie, zich op haar tenen verheffend. "Komt u hier op mijn stoel, freule!" riep achter haar een jong meisje, dat, in een crême toiletje, boven de anderen uitstak.
"Je bent een dot, Toos, heerlijk! Ik kom.