Mag ik even passeren mevrouw Van der Stoor; uw dochter redt me uit de nood."
Mevrouw Van der Stoor, een dame, die onder een pseudoniem gedichten schreef, week, bits glimlachend uit. Zij was een weinig gefroisseerd door Emilie's sans-gêne, zijzelf deed geen poging om beter te zien.
Emilie en Cateau van der Stoor stonden weldra samen op een stoel elkander om het middel vasthoudend.
"O, wat mooi!" riep Emilie, en zij werd stil van wat zij zag. Uit de baren van een schuimende zee van gaas verrees een ruw als uit wit marmer gehouwen kruis, waaraan een slanke witte vrouw zich in doodsgevaar vastklampte, terwijl haar voeten door een tulle golf werden oversproeld. En haar vingers wrongen zich krampachtig vast aan de Rots der Eeuwen.
"Het is Lili!" hoorde men hier en daar.
"Wat is die Lili elegant!" fluisterde Emilie tot Cateau. "Maar hoe zou ze daar zo hangen! Hoe houdt ze het uit!"
"Ze ligt helemaal in kussens, maar het is toch erg vermoeiend," zei Toos. "Je ziet natuurlijk niets van die kussens, freule."
"Natuurlijk niet! Het is heel mooi, ik heb nooit zo iets poëtisch gezien... Zeg eens, Toos, ik dacht dat je mee zou doen!"
"Ja freule, maar alleen in het laatste tableau met Etienne van Erlevoort. Nu moet ik langzamerhand weg, om mij te gaan verkleden."
Zij wipte van haar stoel. Het licht weifelde, de deuren schoven dicht. Een licht applaus klapte als op ongelijke handslagen door de zaal. Maar weldra herhaalde zich het witte visioen van schuimend gaas, en een engel boog zich met roerende blik over de brede arm van het kruis, om de bezwekene, die nu met geloken oog daartegen lag, op te heffen.
Het applaus weerklonk, krachtiger.
"Marie kan zich natuurlijk weer niet ernstig houden!" sprak Emilie, haar hoofd schuddend. "Ze schatert het straks uit."
Werkelijk trilde er iets zeer ongepast spotachtigs om het fijne mondje van de engel, terwijl zijn roerende blik enigszins komiek werd onder een paar zenuwachtig opgetrokken wenkbrauwen.
VII
Hoewel men het de artisten aanzag, dat zij moe waren, daar niemand zich onbeweeglijk hield, werd het laatste tableau met tal van toejuichingen ontvangen. Viermaal, vijfmaal moest het herhaald worden. Het was een allegorische voorstelling der Vijf Zinnen, voorgesteld door de vier jonge meisjes, rijk gedrapeerd in zware stoffen, - goud- en zilverlaken, brokaat en hermelijn - en door Etienne, de jongste broer van Frédérique, die in een minstreelgewaad het Gehoor voorstelde.
Het was nu gedaan.
Met de lange pauzes, die de artisten zich veroorloofd hadden, was het twee uren geworden, en de heer en mevrouw Verstraeten ontvingen de dankbetuigingen der gasten, die afscheid namen.
"Blijft u nog souperen, met Cateau?" zei mevrouw Verstraeten zachtjes tot mevrouw Van der Stoor. "Heel familiaar."
Mevrouw Van der Stoor vond echter, dat het te laat zou worden; zij wilde alleen nog op haar dochter wachten.
De artisten hadden zich zo spoedig mogelijk verkleed en traden de zaal binnen, waar zij nog van de laatste gasten enige complimenten over spel en smaak opvingen. Emilie had zich bij die zegevierende intocht aan de piano gezet, en ontbeukte er de akkoorden van een fanfare aan. Zij bleef als intieme huisvriendin met Van Raat en Betsy souperen.
"Morgen kom je toch, nietwaar, Toos; morgenmiddag, om twee uur, komt de fotograaf!" riep Marie.
Het was dan donderdag, maar Cateau zou niet naar school gaan, om uit te slapen, en om twee uur zou zij komen.
1 comment