Sommerville om thans naar ..... Hall te komen.
Daar het tooneelgezelschap nu na twee dagen de plaats verlaten zou, met bestemming naar eene plaats dicht bij Portsmouth, en zij de reis derwaarts niet binnen de veertien dagen zouden volbrengen om onder weg eenige voorstellingen te kunnen geven, besloot ik van de ontvangene uitnoodiging gebruik te maken.
Ik bracht bij de familie Sommerville, waar ik door vader en dochter met de meeste hartelijkheid ontvangen werd, eenige zeer aangename dagen door. In dien tijd werd ik het met Emilia eens, dat wij elkaar wederkeerig liefhadden. Bij mijn vertrek schonk zij mij een lok haar, die ik met heiligen eerbied bewaarde.
Toch was ik verre van oprecht tegenover dat meisje geweest. Toen ik haar geschenk aannam, na zoovele plechtige betuigingen van mijnen kant, was eigenlijk mijn hart verdeeld tusschen haar en de bekoorlijke actrice, waarmede ik den eersten avond van mijn verblijf in de herberg had kennis gemaakt. Deze laatste toch was de groote aanleiding, dat ik mij bij dat gezelschap zoo te huis had gevoeld en daarvan noode was gescheiden, met het stellige voornemen de kennismaking te Portsmouth te hernieuwen. Doch van hoeveel valschheid eene dergelijke handeling ook getuigenis aflegt, tot mijne verontschuldiging kan ik aanvoeren, dat in alle daden van mijn volgend leven de gedachte aan Emilia steeds, als aan eene heilige, mij voor den geest zweefde, en mocht haar beeld al niet van voldoenden invloed geweest zijn om mij steeds tijdig van het kwade terug te houden, althans was het de herinnering aan haar, die mij voor geheelen ondergang beschut heeft.
Ik reisde naar Portsmouth, meldde mij pro forma aan boord en verzocht dadelijk aan den eersten officier een verlof, dat hij mij gereedelijk toestond, doordien hij een oude kennis van mij was, mij voor den dienst niet direct noodig had en mijn vertrek als eene opruiming beschouwde.
Van de verkregen vergunning gebruik makende, haastte ik mij om mijn tooneelgezelschap weer op te zoeken, waarin ik zeer spoedig slaagde.
De lezer vergunne mij hier om een kort tijdperk uit mijn leven, waarover ik mij thans, na zooveel jaren tijdsverloop, nog schamen en bedroeven moet, slechts met een paar woorden te vermelden, om daardoor aan den samenhang van mijn verhaal niet te schaden. Mijne levenswijze in gezelschap met de tooneelspelers was in de hoogste mate losbandig en strekte slechts tot bederf van mijn karakter, met den nasleep van berouw over mijne in dien tijd bedreven handelingen. Het viel zoozeer in mijnen smaak, dat ik mij reeds voorgenomen had den zeedienst te verlaten en acteur te worden, waartoe een groote aanleg bij mij bestond. Nu en dan vervulde ik reeds rollen in de verschillende opvoeringen, waarbij ik zeer veel toejuichingen inoogstte. Zooals ik tot nu toe steeds in mijne ondernemingen gelukkig geslaagd was, ging het mij ook op de planken. Op een avond zou ik als Apollo optreden en was er op de affiches bijzondere melding van mij, onder een anderen naam, gemaakt, toen de voorstelling door een hoogst bijzonder toeval door mijn vader werd bijgewoond. Deze, die niet anders dacht, dan dat ik aan boord was, bracht een bezoek bij een ouden vriend in de omstreken, en laatstbedoelde had hem naar den schouwburg medegenomen.
Juist op het oogenblik, dat ik een air zou gaan zingen, ontmoetten mijne oogen die van mijnen gevreesden bloedverwant. Ik was verstomd, vergat mijn rol, liep van het tooneel en liet aan den orchestmeester de zorg over om de zaak terecht te brengen. Mijn vader, die eerst zijne oogen niet gelooven kon, geraakte uit de onzekerheid, toen hij mijne verwarring zag. Ik was de kleedkamer ingeloopen, en voor ik nog tijd had gehad de kroon en tunica van Apollo af te leggen, werd ik door hem, in een staat van niet geringe gramschap, aangesproken.
Mijn vader vroeg mij kort af: hoe lang ik reeds in deze eervolle betrekking was. Dit was eene vraag, die ik had kunnen vooruitzien en daarom zeer gereedelijk beantwoordde. »Pas twee of drie dagen,” zeide ik en voegde er bij, dat ik Portsmouth verlaten had voor wat wij noemden een »slipper” en dat ik het zeer jolig vond.
»Ja stellig zeer jolig,” zeide mijn vader. »En zeg eens, als ik vragen mag zonder kans te loopen om een leugen tot antwoord te krijgen, hoe lang zal die »slipper”, zooals gij dat noemt, nog duren?”
»O, morgen,” zeide ik, »is mijn verlof om, en dan moet ik weer naar boord terug.”
»Dan zal ik de eer hebben, u derwaarts gezelschap te houden,” zeide mijn vader, »en zal ik tevens den commandant verzoeken eenige grenzen te stellen aan den duur en den afstand uwer uitstapjes.”
Hierop zijne stem verheffende, vervolgde hij: »Ik schaam mij over u, mijnheer; de zoon van een gentleman heeft geen groote kans om veel nuttigs te leeren bij zoo’n gezelschap van rondreizende vagebonden. Ik had reden om volgens uw laatste brieven uit Portsmouth te verwachten, dat gij heel anders bezig zoudt zijn.”
Op deze vaderlijke vermaning antwoordde ik door een hoogst onnoozel gezicht te zetten (want reeds spoedig had ik mijne tegenwoordigheid van geest teruggekregen) en te verklaren, dat ik niet wist dat er in mijne handeling eenig kwaad stak, daar de meeste zeeofficieren wel eens zoo deden, en dat het alleen diende om wat practijk op te doen, omdat wij aan boord zoo dikwijls comedie moesten spelen.
»Oefen u dan met uws gelijken,” zeide mijn vader, »en niet in gezelschap van vagebonden en straatslijpers.”
Daar de oude heer toch niet uit zijn kwade humeur te praten was en ik wist geheel in het ongelijk te zijn, liet ik hem maar doorvuren, zonder een schot terug te doen. Hij eindigde met mij last te geven, den volgenden morgen bij hem te verschijnen, en liet mij daarna tijd om van kleederen te verwisselen. Ik behoef hier niet bij te voegen, dat ik dien avond niet naar het tooneel terugkeerde en aan de directie de zorg overliet om het publiek met de plaats gevonden verstoring te verzoenen.
Mijn vader was verstandig genoeg den volgenden dag niet veel over het gebeurde meer te spreken. Toen ik daarover nog mijn leedwezen had te kennen gegeven, verbond hij zich, op mijn verzoek, om die laatste dwaasheid voor den heer Sommerville en zijne dochter te verzwijgen.
Hoe lang zijt ge reeds in deze eervolle betrekking?
Hoe lang zijt ge reeds in deze eervolle betrekking?
Pag. 117.
Te zamen gingen wij naar Portsmouth, waar mijn vader mij in een hotel liet, terwijl hij zijnen ouden kennis, den haven-admiraal, ging bezoeken. Met dezen onderhield hij zich een geruimen tijd, waarvan het gevolg was, dat hem voor mij eene spoedige plaatsing werd toegezegd op een naar zee bestemd schip, onder een strengen kapitein.
Er lag juist een schip gereed om naar de Golf van Biscaye te zeilen; en door toedoen van den admiraal, werd ik aldaar in de bovenrol geplaatst. Mijn vader, die mij nu zoo’n beetje had leeren kennen, bracht mij zelf aan boord; en zich toen vleiende mij in goede bewaking achter te laten, nam hij afscheid en keerde naar den wal terug. Spoedig bemerkte ik in een soort van arrest gehouden te worden, althans er was geene quaestie van, dat ik vergunning kon krijgen om naar den wal te gaan. In zekeren zin was ik daarop voorbereid, maar reeds zóó dikwijls had ik bezwaren te overwinnen gehad, dat deze kleinigheid mij al zeer weinig hinderlijk was.
Hoewel mijn vader een gewelddadig einde aan mijne tooneelcarrière had gemaakt, waren mijne betrekkingen met den troep van te innigen aard geweest, dan dat onze scheiding reeds voor goed kon zijn. Zoodra ik mij dus aan boord ingericht had, schreef ik een brief aan mijne vriendin, haar verzoekende in Portsmouth te komen en in een hotel, aan den waterkant, haar intrek te nemen, mij voorstellende haar zoo spoedig mogelijk te bezoeken.
De moeielijkheid was nu, hoe van boord te komen. Ik begreep, dat de grootste welsprekendheid bij den eersten officier, die als een Cerberus de wacht over mij hield, vruchteloos zou zijn.
1 comment