Gelukkig
echter vergat ik in mijne drift, dat ik dit wapen aanhad; de
beleediging mijne uniform aangedaan, de bewondering van het
kamermeisje, het saluut van den schildwacht alles kookte in mijn
brein dooreen. Ik rekte mij uit als een vuurpijl, die de lucht
ingaat en bracht mijn vuist, een wapen dat ik nog al wist te
hanteeren, in het linkeroog van mijn tegenpartij, met eene kracht
en juistheid die Cribb, den bokser, jaloersch gemaakt zou hebben.
Murphy strompelde onder den aanval terug en ik verbeeldde mij, dat
hij genoeg had.
Maar neen,—ik heb reeds gezegd, dat het een dag van
teleurstellingen was!—hij was alleen achteruitgetrokken voor een
aanloop; toen kwam hij op mij af met een drang, waar die van de
gardes bij Waterloo eene kleinigheid bij was: zijne charge was
onweerstaanbaar. Ik werd neergeworpen, in elkaar gedrukt, op den
grond gebonsd, geslagen en geschopt, dat er bijna een eind aan mij
zou gekomen zijn, waren niet de kellner en een kamermeid tot mijn
ontzet komen opdagen. De laatste bracht vooral hare tong in
werkdadige beweging; jammer voor mij, dat zij geen ander wapen in
handen had, anders zou [25]Murphy het niet malsch gehad hebben. »Schaam
u,” zeide zij, »voor zoo’n grooten lummel, om een arm, onschuldig
kind als dat, zoo te mishandelen. Wat zou zijne mama er wel van
zeggen, als zij dat zag?”
»Laat zijne mama ophoepelen, en gij er bij,” zeide Pat. »Zie
mijn oog eens aan.”
»’t Mocht wat, uw oog,” zeide de kellner; »’t is jammer, dat hij
’t andere niet juist zoo getracteerd heeft; het is verdiend loon
voor ’t slaan van een kind; de jongen is flink geweest, en dat is
meer dan van u gezegd kan worden.”
Intusschen waren op het leven, dat wij maakten, de kolonel en
zijne gasten en nog anderen komen toeloopen. Ik had eene
verdedigende houding aangenomen en mij niet doen hooren, hoewel mij
het bloed uit neus en mond stroomde, en mijn gelaat de duidelijkste
bewijzen vertoonde van de handigheid van mijn vijand, die als een
goed bokser bekend stond en nooit dat dikke oog zou opgeloopen
hebben, als hij eenigszins had kunnen denken, dat ik hem zou hebben
durven aanvallen. De commandant vroeg, wat er gaande was. Murphy
vertelde het gebeurde op zijne manier, en er was nagenoeg geen
woord waarheid bij. Nu, als het een wedstrijd om het beste liegen
had moeten zijn, dan zou ik het daarin zeker van hem hebben kunnen
winnen, maar bij deze gelegenheid diende waarheid spreken mij
beter. Zoodra hij uitgepraat had, gaf ik een onopgesmukt verhaal
van de toedracht, en duidelijk bleek daarbij de kracht van mijn
redenaarstalent boven het zijne. Murphy werd in ongenade
weggestuurd, met scheepsarrest tot zijn oog weer zou genezen
zijn.
»Dat is een straf, eigenlijk van uw tegenstander uitgegaan,”
betoogde de commandant; »dat heeft de jongen mij uit de handen
genomen: gij kunt natuurlijk met dat blauwe oog niet naar den wal
gaan.”
Zoodra hij afgetrokken was, kreeg ik eene waarschuwing tot
meerdere behoedzaamheid in het vervolg.
»Gij gelijkt wel op een jongen beer,” merkte de commandant op.
»Ge gaat een verdrietigen tijd te gemoet. Als ge van plan zijt
dadelijk uwe handen te gebruiken voor elk minder aangenaam woord,
dat men u zegt, dan kan ik u wel voorspellen, hoe het u in den
dienst gaan zal: als ge zwak zijt, zult ge een verschoppeling
worden,—en als gij sterk zijt, zult ge u veel vijanden maken. Een
twistzieke aard zal u gehaat maken in elken rang, dien gij
bekleedt; men zal u altijd blijven wantrouwen, [26]wel wetende, dat
de geest van onbeschaamdheid en heerschzucht door u in de
voor-longroom getoond, u zal bijblijven tot in de kajuit, met u op
zal gaan in den dienst. Ik breng u dit in uw eigen belang onder het
oog; het is geen bemoeizucht, ik weet dat iedereen en alles aan
boord zijn eigen tegenwicht vindt; ik raad u alleen aan, wel te
onderscheiden tusschen verzet tegen onderdrukking, dat ik ten
zeerste goedkeur, en het op den voorgrond willen staan uit
ijdelheid, heerschzucht en bandeloosheid, waarmede ik niets opheb.
Ga nu uw gezicht afwasschen en keer dan naar boord terug. Doe uw
best om met uwe overige kameraden op een goeden voet te komen; de
eerste indruk is alles, en reken er op, dat Murphy niet veel goeds
van u zeggen zal.”
De raad, mij zoo even gegeven, was op zichzelf uitstekend, doch
kwam in dit geval een half uur te laat. Mijn gevecht was door eene
onhandigheid van den commandant ontstaan en had zijn dieperen
oorsprong in de toenmalige zeden en gebruiken aan boord der
schepen. De tafelgesprekken bij de officieren en hoogeren, behalve
wanneer er dames tegenwoordig waren, liepen het liefst over
allerlei onderwerpen en werden gevoerd in een toon, die voor zoo’n
knaap minder geschikt waren te hooren. Om die reden had men mij een
wenk gegeven om maar weg te gaan. Het ware beter geweest, als mijn
kapitein dit in een meer duidelijken vorm gedaan had.
Tegen acht uren ongeveer, kwam ik aan boord terug, waar Murphy
mij intusschen vóór was geweest en eene allesbehalve hartelijke
verwelkoming had bereid. Ik werd zoo koel ontvangen, dat ik mijn
troost op het halfdek ging zoeken, aldaar op en neer bleef loopen,
tot ik vermoeid was en toen tegen een stuk geschut aanleunde. In
die houding werd ik opgeschrikt door het barsche bevel: »Blijf van
dat stuk af; er wordt niet geleund op ’t halfdek!” Ik bracht de
hand aan mijn pet en vervolgde mijn eenzame wandeling, van tijd tot
tijd een schuinschen blik werpende op den officier der wacht, die
mij zoo grof gewaarschuwd had. Mijn stemming was zeer neerslachtig;
ik gevoelde mij hoogst ongelukkig. Nog geen verzuim had ik kunnen
plegen en toch leed ik als onder een begane misdaad. Men had mij
gegriefd, en zoo goed ik kon had ik mij verweerd. Waren het dan
allen duivels, waar ik mede te maken had? Mijne gedachten keerden
naar huis terug. Het beeld mijner bedroefde moeder, snikkende in
mijns vaders armen, stond mij [27]helder voor den geest. Mijn ongevoelig
hart snakte naar liefderijkheid. Tranen kwamen op en zouden, had ik
een eenzaam hoekje gevonden, willig gevloten hebben.
1 comment