Moeder en Margot waren niet in staat een lid te verroeren, zij lagen op de kale bedden, waren moe, ellendig en ik weet niet wat al meer. Maar vader en ik, de twee opruimers in de familie, wilden dadelijk beginnen.

We pakten de hele dag door dozen uit, kasten in, hamerden en ruimden, totdat we 's avonds doodmoe in de schone bedden vielen. De hele dag hadden we geen warm eten gehad, maar dat hinderde ons niet; moeder en Margot waren te moe en te overspannen om te eten, vader en ik hadden te veel werk.

Dinsdagochtend begonnen we daar, waar we Maandag opgehouden waren. Elli en Miep haalden de boodschappen op onze levensmiddelenbonnen, vader verbeterde de onvoldoende verduistering, we schrobden de keukenvloer en waren opnieuw van 's ochtends tot 's avonds in de weer. Tijd om over de grote verandering die er in mijn leven gekomen was na te denken, had ik haast niet tot Woensdag. Toen vond ik voor het eerst sinds onze aankomst in het Achterhuis gelegenheid om je de gebeurtenissen mede te delen en tegelijkertijd om me eens goed te realiseren, wat er nu eigenlijk met me gebeurd was en wat er nog gebeuren zou.

Je Anne.

Zaterdag, 11 Juli 1942

Lieve Kitty,

Vader, moeder en Margot kunnen nog steeds niet aan het geluid van de Westertorenklok wennen, die om het kwartier zegt hoe laat het is. Ik wel, ik vond het dadelijk fijn en vooral 's nachts is het zo iets vertrouwds. Het zal je wel interesseren te horen hoe het me in mijn ‘duik’ bevalt, welnu, ik kan je alleen zeggen, dat ik het zelf nog niet goed weet. Ik geloof, dat ik me in dit huis nooit thuis zal voelen, maar daarmee wil ik helemaal niet zeggen, dat ik het hier naar vind, ik voel me veeleer als in een heel eigenaardig pension, waar ik met vacantie ben. Nogal een gekke opvatting van onderduiken, maar het is nu eenmaal niet anders. Het Achterhuis is als schuilplaats ideaal. Hoewel het vochtig is en scheefgetrokken zal men nergens in Amsterdam zo iets geriefelijks voor onderduikers ingericht hebben, ja misschien zelfs nergens in heel Nederland.

Ons kamertje was met die strakke muren tot nu toe erg kaal; dank zij vader, die mijn hele filmsterrenverzameling en mijn prentbriefkaarten van tevoren al meegenomen had, heb ik, na met een lijmpot en kwast de hele muur bestreken te hebben, van de kamer één plaatje gemaakt. Daardoor ziet het er veel vrolijker uit en als de Van Daans komen, zullen we met het hout dat op zolder staat wel wat muurkastjes en andere aardige prullen maken.

Margot en moeder zijn weer een klein beetje opgeknapt. Gisteren wou moeder voor het eerst erwtensoep koken, maar toen ze beneden aan het praten was, vergat ze de soep, die brandde daardoor zo aan, dat de erwten, koolzwart, niet meer van de pan los te krijgen waren.

Mijnheer Koophuis heeft het Boek voor de Jeugd voor me meegebracht. Gisteravond zijn we met zijn vieren naar het privé-kantoor gegaan en hebben de Engelse radio aangezet. Ik was zo ontzettend bang dat iemand dat zou kunnen horen, dat ik vader letterlijk smeekte mee naar boven te gaan. Moeder begreep mijn angst en ging mee. Ook in andere dingen zijn we erg bang, dat de buren ons zouden kunnen horen of zien. Direct de eerste dag hebben we de gordijnen genaaid. Eigenlijk mag men niet van gordijnen spreken, want het zijn maar losse lichte lappen, totaal verschillend van vorm, kwaliteit en motief, die vader en ik erg onvakkundig scheef aan elkaar naaiden. Met punaises zijn deze pronkstukken voor de ramen bevestigd om er vóór het einde van onze onderduiktijd nooit meer af te komen.

Rechts naast ons ligt een groot zakenpand, links een meubelmakerij; personeel is er na werktijd niet in de percelen, maar toch zouden er geluiden kunnen doordringen. We hebben Margot dan ook verboden 's nachts te hoesten, hoewel ze een zware verkoudheid te pakken heeft en geven haar grote hoeveelheden codeïne te slikken.

Ik verheug me erg op de komst van de Van Daans, die op Dinsdag vastgesteld is; het zal veel gezelliger en ook minder stil zijn. De stilte is het namelijk, die me 's avonds en 's nachts zo zenuwachtig maakt en ik zou er heel wat voor geven als iemand van onze beschermers hier zou slapen.

Het benauwt me ook meer dan ik zeggen kan, dat we nooit naar buiten mogen en ik ben erg bang, dat we ontdekt worden en dan de kogel krijgen. Dat is natuurlijk een minder prettig vooruitzicht.

Overdag moeten we altijd erg zacht lopen en zacht spreken, want in het magazijn mogen ze ons niet horen.

Net word ik geroepen.

Je Anne.

Vrijdag, 14 Augustus 1942

Lieve Kitty,

Een maand lang heb ik je in de steek gelaten, maar er is ook heus niet zoveel nieuws om je elke dag iets leuks te vertellen. De Van Daans zijn op 13 Juli aangekomen. Wij dachten, dat het de 14de zou worden, maar daar de Duitsers tussen de 13de en 16de Juli al meer en meer mensen onrustig maakten en oproepen naar alle kanten stuurden, vonden ze het veiliger een dag te vroeg dan een dag te laat te vertrekken. 's Ochtends om half 10 (we zaten nog aan het ontbijt) arriveerde Peter, Van Daans zoon van nog geen 16 jaren, een tamelijk saaie en verlegen slungel, van wiens gezelschap niet veel te verwachten is en bracht zijn poes (Mouschi) mee. Mevrouw en mijnheer kwamen een half uur later, mevrouw had tot onze grote pret in haar hoedendoos een grote nachtpot. ‘Zonder nachtpot voel ik me nergens thuis’, verklaarde ze en de pot was dan ook het eerste, dat een vaste plaats onder het divanbed kreeg. Mijnheer bracht geen po, maar zijn inklapbare theetafel onder zijn arm mee.

We aten de eerste dag van ons samenzijn gezellig met elkaar en na drie dagen wisten we allen niet anders meer dan dat we één grote familie waren geworden.