Dat was gemeen, want ik weet zeker dat ik nog veel harder gegild zou hebben.
Na veel draaien, schoppen, schreeuwen en roepen had mevrouw dan eindelijk het krabbertje er uit en mijnheer Dussel vervolgde, alsof er niets gebeurd was, zijn werk.
Hij deed dit zo vlug, dat mevrouw geen tijd had om nog eens te beginnen, maar hij had ook zoveel hulp, als nog nooit in zijn leven. Twee assistenten is niet weinig, mijnheer en ik fungeerden goed. Het geheel leek wel op een plaatje uit de Middeleeuwen met het opschrift ‘Kwakzalver aan het werk’.
Intussen had de patiënte echter niet veel geduld, ze moest op ‘haar’ soep letten en op ‘haar’ eten.
Een ding is zeker, mevrouw laat zich zo gauw niet meer behandelen!
Je Anne.
Zondag, 12 December 1942
Lieve Kitty,
Ik zit heel gezellig in het voorkantoor naar buiten te kijken, door de spleet van het zware gordijn. Het is schemerdonker, maar nog net licht genoeg om je te schrijven.
Het is een heel gek gezicht als ik de mensen zie lopen, het lijkt net of ze allemaal verschrikkelijke haast hebben en bijna over hun eigen voeten struikelen.
De fietsers, nou, dat tempo is helemaal niet bij te houden, ik kan niet eens zien, wat voor een soort individu er op het vehikel zit.
De mensen zien er hier in de buurt niet zo erg aanlokkelijk uit en vooral de kinderen zijn te vies om met een tang aan te pakken. Echte achterbuurtkinderen met snotneuzen, hun taaltje kan ik nauwelijks verstaan.
Gistermiddag waren Margot en ik hier aan het baden en toen zei ik: ‘Als we nu eens de kinderen, die hier langs lopen, stuk voor stuk met een hengel ophengelden, in het bad stopten, hun goed wasten en verstelden en dan weer lieten lopen, dan ...’ Daarop viel Margot in: ‘Zouden ze er morgen weer net zo vies en kapot uitzien als tevoren’.
Maar wat zit ik te bazelen, er zijn ook andere dingen om te zien, auto's, schepen en de regen. Ik hoor de tram en het gieren er van en amuseer me.
Onze gedachten hebben net zo weinig afwisseling als wijzelf. Ze gaan steeds als een caroussel van de Joden naar het eten en van het eten naar de politiek. Tussen haakjes, van Joden gesproken, gisteren heb ik, alsof het een wereldwonder was, door het gordijn twee Joden gezien; dat was zo'n naar gevoel, net of ik die mensen verraden heb en nu hun ongeluk zit te beloeren. Hier vlak tegenover ligt een woonschip, waarop een schipper met vrouw en kinderen huist, deze man heeft een klein keffertje. Het hondje kennen we alleen van het horen blaffen en van zijn staartje, dat we kunnen zien als hij in de goot van de boot loopt.
Bah, nu is het gaan regenen en de meeste mensen zijn schuil gegaan onder hun paraplu. Ik zie niets dan regenjassen en soms een bemutst achterhoofd. Het is ook eigenlijk niet nodig méér te zien, zo langzamerhand ken ik de vrouwen ook zó al, opgeblazen door de aardappels, een rode of groene jas aan, op afgetrapte hakken en met een tas aan de arm. Ze hebben een grimmig of een goedig gezicht, al naar het humeur van haar man.
Je Anne.
Dinsdag, 22 December 1942
Lieve Kitty,
Het Achterhuis heeft met blijdschap vernomen dat ieder met Kerstmis een kwart pond boter extra krijgt. In de krant staat wel een half pond, maar dit is alleen voor de gelukkige stervelingen, die hun levensmiddelenkaarten van de Staat krijgen en niet voor ondergedoken Joden, die voor de duurte maar vier in plaats van acht clandestien kopen.
We gaan alle acht wat bakken met de boter. Ik heb vanochtend koekjes gemaakt en twee taarten. Het is erg druk hierboven en moeder heeft me verboden te gaan leren of lezen, vóórdat het huishoudelijk werk achter de rug is.
Mevrouw Van Daan ligt met haar gekneusde rib in bed, klaagt de hele dag, laat zich aldoor nieuwe verbanden aanleggen en is met niets tevreden. Ik zal blij zijn als ze weer op haar twee benen staat en zelf haar boeltje opknapt, want één ding moet gezegd worden, ze is buitengewoon vlijtig en netjes en zolang ze lichamelijk en geestelijk in goede conditie verkeert ook vrolijk.
Alsof ik overdag al niet genoeg ‘sst sst’ te horen krijg, omdat ik altijd te veel lawaai maak, is mijn heer kamergenoot op het idee gekomen me 's nachts ook herhaaldelijk ‘sst’ toe te roepen. Ik mag dus volgens hem niet eens even draaien. Ik vertik het om hier aandacht aan te besteden en roep de volgende keer ‘sst’ terug.
Hij maakt me vooral 's Zondags woedend, als hij zo vroeg het licht aansteekt en gymnastiek gaat doen. Het lijkt mij, arme geplaagde, wel uren te duren, want de stoelen, waarmee mijn bed verlengd is, schuiven gedurig onder mijn slaperig hoofd heen en weer. Na een paar keer heftig met de armen zwaaiend de lenigheidsoefeningen beëindigd te hebben, begint meneer met zijn toilet. De onderbroek hangt aan de haak, dus eerst daar naar toe en weer terug. Maar hij vergeet de das die op tafel ligt. Dus weer duwende en stotende langs de stoelen en zo weer terug.
Maar laat ik je niet ophouden over oude nare heren te zeuren, het wordt er toch niet beter door en al mijn wraakmiddelen, zoals lamp uitschroeven, deur afsluiten, kleren verstoppen, moet ik om de vrede te bewaren, achterwege laten.
Ach, ik word zo verstandig! Alles moet hier met verstand gebeuren, leren luisteren, mond houden, helpen, lief zijn, toegeven en weet ik wat nog meer. Ik ben bang dat ik mijn verstand, dat al niet bijster groot is, veel te vlug opgebruik en voor na-oorlogse tijden niets meer overhoud.
Je Anne.
Woensdag, 13 Januari 1943
Lieve Kitty,
Vanochtend ben ik weer met alles gestoord en kon daardoor niets behoorlijk afmaken.
Buiten is het verschrikkelijk. Dag en nacht worden die arme mensen weggesleept, met niets anders bij zich dan een rugzak en wat geld. Deze bezittingen worden hun onderweg ook nog ontnomen. De gezinnen worden uit elkaar gerukt, gesplitst in mannen, vrouwen en kinderen.
Kinderen, die van school naar huis komen, vinden hun ouders niet meer. Vrouwen, die boodschappen doen, vinden bij haar thuiskomst haar huis verzegeld, haar familie verdwenen.
De Nederlandse Christenen hebben ook al angst, hun zonen worden naar Duitsland gestuurd, iedereen is bang.
En elke nacht komen er honderden vliegers over Nederland, vliegen naar de Duitse steden en ploegen daar de aarde met hun bommen om, en ieder uur vallen in Rusland en Afrika honderden, duizenden mensen. Niemand kan zich er buiten houden, de hele aardbol voert oorlog en al gaat het beter met de geallieerden, een einde is nog niet te zien.
En wij, we hebben het goed, ja beter dan millioenen anderen.
1 comment