We zitten nog rustig en veilig en eten zogenaamd ons geld op. We zijn zo egoïstisch, dat we over ‘na de oorlog’ spreken, ons op nieuwe kleren en schoenen verheugen, terwijl we eigenlijk iedere cent moesten sparen om na de oorlog de andere mensen te helpen, te redden wat er nog te redden valt.
De kinderen hier lopen rond in een dun blousje en met klompen aan de voeten, geen jas, geen muts, geen kousen en niemand die hen helpt. Ze hebben niets in hun buik, maar kauwen op een peenwortel, lopen van hun koude woning weg naar de koude straat en komen op school in een nog koudere klas. Ja, het is zelfs zo ver met Holland gekomen, dat talloze kinderen op straat de voorbijgangers aanhouden en om een stuk brood vragen.
Ik zou je wel urenlang over de ellende, die de oorlog meebrengt, kunnen vertellen, maar dat maakt me zelf enkel nog mismoediger. Er blijft ons niets anders over dan zo rustig als het kan het einde van deze misère af te wachten. Zowel de Joden als de Christenen wachten, de hele aardbol wacht en velen wachten op hun dood.
Je Anne.
Zaterdag, 30 Januari 1943
Lieve Kitty,
Ik damp van woede en ik mag het niet tonen. Ik zou willen stampvoeten, schreeuwen, moeder eens hard door elkaar schudden, huilen en weet ik wat nog meer om de nare woorden, de spottende blikken, de beschuldigingen die als pijlen van een scherp gespannen boog mij elke dag opnieuw treffen en die zo moeilijk uit mijn lichaam te trekken zijn.
Ik zou moeder, Margot, Van Daan, Dussel en ook vader toe willen schreeuwen: ‘Laat me met rust, laat me eindelijk een nacht slapen zonder dat mijn kussen nat is van tranen, mijn ogen branden en mijn hoofd bonst. Laat me gaan, weg van alles, liefst weg van de wereld!’
Maar ik kan het niet, ik kan hun mijn vertwijfeling niet laten zien; ik kan hun geen blik laten slaan in de wonden die zij mij toebrachten, ik zou hun medelijden en hun goedmoedige spot niet kunnen verdragen, ook dan nog zou ik moeten schreeuwen. Iedereen vindt me aanstellerig als ik praat, belachelijk als ik zwijg, brutaal als ik antwoord geef, geslepen als ik een goed idee heb, lui als ik moe ben, egoïstisch als ik een hap te veel eet, dom, laf berekenend enzovoort enzovoort. De hele dag hoor ik niets anders dan dat ik een onuitstaanbaar wicht ben, en hoewel ik er om lach, doe of ik me er niets van aantrek, kan het me wel wat schelen, zou ik God wel willen vragen me een andere natuur te geven, die niet alle mensen tegen me in het harnas jaagt.
Het kan niet, mijn natuur is me gegeven en ik kan niet slecht zijn, ik voel het. Ik doe meer mi]n best allen te bevredigen dan ze in de verste verte vermoeden, ik probeer boven te lachen, omdat ik hun mijn narigheden niet wil tonen.
Meer dan eens heb ik moeder, na een rij onredelijke verwijten, naar het hoofd geslingerd: ‘Het kan me toch niets schelen wat je zegt, trek je handen maar helemaal van me af, ik ben toch een hopeloos geval’. Ik kreeg dan natuurlijk te horen dat ik brutaal was, werd twee dagen een beetje genegeerd en dan was opeens weer alles vergeten en ik werd behandeld zoals ieder ander.
Het is me onmogelijk om de ene dag poeslief te zijn en de volgende dag hun mijn haat in het gezicht te slingeren. Ik kies liever de gulden middenweg, die niet verguld is, en houd mijn mond over wat ik denk en probeer ééns net zo minachtend tegenover hen te worden, als zij het zijn tegenover mij.
Ach, als ik het maar kon.
Je Anne.
Vrijdag, 5 Februari 1943
Lieve Kitty,
Hoewel ik je al lang niets meer van de ruzie's geschreven heb, is daar toch geen verandering in gekomen. Mijnheer Dussel nam de gauw vergeten onenigheden in het begin nog tragisch op, maar nu gaat hij er al aan wennen en probeert niet meer te bemiddelen.
Margot en Peter zijn helemaal niet wat je ‘jong’ noemt, alle twee zo saai en stil. Ik steek daar verschrikkelijk tegen af en krijg altijd te horen: ‘Margot en Peter doen dat ook niet, kijk maar naar hen’. Verschrikkelijk vind ik dat.
Ik zal je wel bekennen dat ik helemaal niet zo worden wil als Margot, ze is me veel te slapjes en onverschillig, laat zich door iedereen omverpraten en geeft in alles toe. Ik wil wat steviger van geest zijn! Maar zulke theorieën houd ik voor me, ze zouden me wel uitlachen als ik met deze verdediging aan kwam zetten.
Aan tafel is de stemming meestal gespannen, gelukkig worden de uitbarstingen nog wel eens door de soep-eters tegengehouden. De soep-eters zijn allen, die van kantoor komen en dan een kopje soep krijgen.
Vanmiddag had mijnheer Van Daan het er weer over, dat Margot zo weinig eet. ‘Zeker om de slanke lijn te houden’, vervolgde hij op spottende toon. Moeder, die het altijd voor Margot opneemt, zei op luide toon: ‘Ik kan dat domme geklets van u niet meer horen’.
Mevrouw werd vuurrood, mijnheer keek voor zich en zweeg. Vaak lachen we om de één of ander; pas geleden kraamde mevrouw zo'n heerlijke onzin uit. Ze vertelde van vroeger, hoe goed ze met haar vader op kon schieten en hoeveel ze geflirt heeft. ‘En weet u’, vervolgde ze, ‘als een heer een beetje handtastelijk wordt, zei mijn vader, dan moet je tegen hem zeggen: “Mijnheer, ik ben een Dame”, dan weet hij wel wat je bedoelt’. Wij schaterden als om een goede mop.
Ook Peter, hoe stil ook meestal, geeft nog eens aanleiding tot vrolijkheid. Hij heeft het geluk, dol op vreemde woorden te zijn, maar de betekenis er van niet altijd te kennen.
Op een middag toen we wegens visite op kantoor niet naar het toilet konden gaan, moest hij daar toch hoognodig naar toe, trok echter niet door. Om ons nu te waarschuwen, bevestigde hij een bordje aan de W.C.-deur met: ‘S.v.p.gas!’ er op. Hij wou natuurlijk zetten: ‘Voorzichtig, gas’, maar vond ‘s.v.p.’ deftiger staan. Dat de betekenis er van ‘alstublieft’ is, daar had hij geen notie van.
Je Anne.
Zaterdag, 27 Februari 1943
Lieve Kitty,
Pim verwacht elke dag de invasie. Churchill heeft longontsteking gehad, hij gaat langzaam vooruit. Gandhi, de Indische vrijheidsman, houdt zijn zoveelste hongerstaking.
Mevrouw beweert dat ze fataliste is.
1 comment