Met de armen, die bovengenoemde
deugden hebben, kan men natuurlijk medelijden gevoelen, maar men
kan hen onmogelijk bewonderen. Zij heulen met den gemeenen vijand
en hebben hun geboorterecht verkocht voor een erg dun soepje. Zij
moeten ook buitengewoon stompzinnig zijn. Ik kan best begrijpen dat
iemand vrede houdt met wetten die den bijzonderen eigendom
beschermen en zijn opeenhooping toelaten, zoolang hij onder deze
omstandigheden zelf bij machte is zich geestelijk schoon uit te
leven. Maar ik kan er niet in komen, hoe een man, wiens leven
bedorven en leelijk gemaakt wordt door zulke wetten, bij
mogelijkheid in haar standhouden zoû berusten.
Toch is de verklaring niet zoo heel moeilijk te vinden. Het is
eenvoudig deze. Ellende en armoede zijn zoo onontkoombaar verlagend
en oefenen zulk een verlammende uitwerking op de menschelijke
natuur, dat geen klasse zich haar eigen lijden ooit werkelijk
bewust is. Zij moeten door andere menschen ingelicht worden, en
dikwijls gelooven zij geen woord van wat men hun zegt. Wat de
groote werkgevers beweren tegen agitatoren, is onmiskenbaar waar.
Agitatoren zijn een bende stokers en bemoeials, die afkomen op een
volmaakt tevreden klasse der gemeenschap en daaronder de zaden der
ontevredenheid strooien. Daarom juist zijn agitatoren zoo beslist
onmisbaar. Zonder hen zoû er, in onzen onvolledigen staat, geen
voorwaartsche beweging in de richting der beschaving mogelijk zijn.
Zoo werd de slavernij in Amerika afgeschaft niet ten gevolge van
eenige beweging van den kant der slaven of ook maar een uitgedrukt
verlangen van hun zijde om vrij te zijn, maar enkel en alleen door
het grovelijk onwettig optreden van bepaalde agitatoren in Boston
en elders, menschen die zelf geen slaven waren, en ook geen
slaveneigenaars, en die in werkelijkheid niets met de zaak hadden
uitstaan. Het waren ongetwijfeld de Abolitionisten, die den bal aan
het rollen brachten toen er nog geen begin van beweging was. En het
is opmerkenswaardig dat zij van de zijde der slaven zelven niet
alleen heel weinig bijstand, maar nauwelijks eenige sympathie
ondervonden; en toen na den oorlog de slaven zich vrij zagen, met
de daad zoo volkomen vrij dat men hun vrij liet te verhongeren,
beklaagden zich velen van hen bitterlijk over de verandering in hun
staat. Voor iemand die nadenkt, is het meest tragische feit in de
gansche Fransche Revolutie niet dat Marie Antoinette werd
omgebracht omdat zij koningin was, maar dat de uitgehongerde boeren
in de Vendée vrijwillig optrokken om te sterven voor de
afschuwelijke zaak van het feodalisme. Het is dan duidelijk dat
geen gezagmatige vorm van socialisme voor ons deugt. Want onder de
tegenwoordige instellingen kan tenminste een zeer groot aantal
menschen een leven leiden, dat een zeker peil van vrijheid en
zelf-verwezenlijking en geluk bereikt, maar onder een systeem van
nijverheidskazernes of een ander soort oeconomische tyrannie zoû
het niemand mogelijk wezen zelfs zulk een beperkte vrijheid te
genieten. Men kan het betreuren, dat op het oogenblik een deel
onzer gemeenschap eigenlijk in slavernij leeft, maar om het
vraagstuk te willen oplossen door de geheele gemeenschap tot slaven
te maken, is een kinderachtig voorstel. Ieder mensch behoort geheel
en al vrij gelaten te worden in de keus van zijn eigen arbeid. Geen
dwang in welken vorm ook mag over hem uitgeoefend worden. Want
indien dat gebeurt, is zijn arbeid niet loonend op zich-zelf, en
niet loonend voor hem, en niet loonend voor anderen. En met arbeid
bedoel ik hier eenvoudig bezigheid van elken aard.
Ik kan moeilijk denken, dat er op het oogenblik nog socialisten
zoûden zijn, die in ernst voorstellen dat opzichters elken morgen
alle huizen zoûden rondgaan om toe te zien, dat iedere burger
opstond en zijn acht uur handenarbeid verrichtte. De menschheid is
dat standpunt voorbij, en wil zulk een levenswijze beperken tot de
wezens die zij met een zeer willekeurige benaming misdadigers
belieft te heeten. Maar ik moet toegeven dat vele socialistische
beschouwingen, die mij onder de oogen kwamen, mij aangestoken
lijken met denkbeelden, zooal niet van daadwerkelijken dwang, dan
toch van gezagmatigheid. Nu vallen natuurlijk gezagmatigheid en
dwang buiten bespreking. Elke menschenbond behoort geheel
vrijwillig te zijn. Alleen in een vrijwilligen bond komt de
menschheid schoon tot haar recht.
Maar men zoû kunnen vragen, hoe het individualisme, dat nu voor
zijn ontwikkeling min of meer afhankelijk is van het bestaan van
den bijzonderen eigendom, voordeel zal kunnen hebben bij de
afschaffing van den bijzonderen eigendom. Het antwoord is heel
eenvoudig. Het is waar, dat onder de nu heerschende voorwaarden
eenige enkele menschen die een eigen vermogen hadden, als Byron,
Shelley, Browning, Victor Hugo, Baudelaire en anderen, in staat
zijn geweest hun persoonlijkheid min of meer volkomen te
verwerkelijken. Niemand van hen heeft ooit een enkelen dag gewerkt
voor loon. Zij waren gevrijwaard voor armoede.
1 comment