Zij hadden een onberekenbaar gunstige positie. De vraag is dus of het in het voordeel van het individualisme zoû wezen, indien zulk een gunstige kans zoû zijn weggenomen. Laat ons dat dan een oogenblik veronderstellen, en nagaan wat het gevolg zoû zijn voor het individualisme en hoe het er voordeel van zoû kunnen trekken.

Welnu, onder de nieuwe voorwaarden zal het individualisme verreweg vrijer, veel mooier, en oneindig intenser kunnen zijn dan tegenwoordig. Ik spreek nu niet van het hooge, in de verbeelding verwerkelijkte individualisme als van de dichters die ik zooeven vermeldde, maar van het breede daadwerkelijke individualisme, waarvan de mogelijkheid schuilt in het menschdom in het algemeen. Want de erkenning van den bijzonderen eigendom heeft in werkelijkheid het individualisme geschaad en verduisterd, doordat men den mensch is gaan verwarren met wat hij bezit. Het heeft het individualisme volkomen op een dwaalspoor gevoerd. Het heeft materiëele winst inplaats van eigen groei tot zijn doel gemaakt. Zoodat de mensch is gaan denken dat het ding waar het op aankomt, is te hebben, en vergat dat het is te zijn. De ware vervolmaking van den mensch ligt niet in wat hij heeft, maar in wat hij is. De bijzondere eigendom heeft het waarachtige individualisme vernield en er een valsch individualisme voor in de plaats gesteld. Hij heeft het éene deel van de gemeenschap afgesloten van de mogelijkheid zich individueel te ontwikkelen, door hen uit te hongeren, het andere deel door hen op den verkeerden weg te brengen en te overladen. Ja, zoo volkomen is der menschen persoonlijkheid verdrongen door zijn bezittingen, dat de Engelsche wet steeds beleedigingen tegen iemands eigendom veel strenger gestraft heeft dan beleedigingen tegen zijn persoon, en eigendom is altijd nog de eerste voorwaarde voor volkomen burgerschap. De inspanning, noodig voor het maken van fortuin, is ook zeer veronzedelijkend. In een gemeenschap als de onze, waar eigendom meêbrengt onbeperkte onderscheiding, maatschappelijken stand, eer, aanzien, titels en andere dergelijke aangename zaken, maakt de mensch die van nature eerzuchtig is, het zijn doel dezen eigendom op te stapelen, en gaat daar rust-en vreugdeloos meê door, al heeft hij sinds lang veel meer dan hij noodig heeft of gebruiken kan of genieten of mogelijk zelfs berekenen. De mensch is bereid zich dood te werken om zich eigendom te verzekeren, en als men de matelooze voordeelen overweegt, die eigendom aanbrengt, kan ons dat moeilijk verwonderen. Betreuren moet men dat de maatschappij op zulke grondslagen is opgebouwd, dat des menschen leven in kanalen wordt gestuwd, waarin hij niet vrijelijk ontwikkelen kan wat wonderdadig en aandachtboeiend en vreugdewekkend in hem is, waarin hij feitelijk alle waarachtige levensvreugde en levensgenot moet verzaken. Ook is hij, onder de heerschende voorwaarden, weinig zeker van zijn bestaan. Een schatrijk koopman is soms, of liever vaak, van oogenblik tot oogenblik overgeleverd aan de willekeur van dingen die hij niet voorkomen kan. Als de wind een streek of wat te fel blaast, als het weêr plotseling omslaat, of door een ander nietig toeval, kan zijn schip vergaan, zijn berekeningen falen, en hij zelf is opeens een arm man, vervallen van zijn maatschappelijke stelling. Welnu, niets mag een mensch kunnen schaden dan hij zelf. Niets behoort bij mogelijkheid een mensch te kunnen uitschudden. Wat een mensch in werkelijkheid bezit, is binnen in hem. Wat buiten hem is, behoort een ding van geen belang voor hem te zijn.

Met de afschaffing van den bijzonderen eigendom zullen wij dan een waarachtig, schoon en gezond individualisme krijgen. Niemand zal zijn leven verdoen met de opstapeling van doode dingen of den schijn daarvan. De mensch zal leeren leven. En leven is het uitgelezenste ter wereld. De meeste menschen doen niet meer dan bestaan.

Het is de vraag of wij ooit de volle uitleving eener persoonlijkheid hebben gezien behalve op de verbeeldingsvelden der kunst. In het handelend leven hebben wij dat zeker nooit. Caesar, zegt Mommsen, was de volledige en volkomen mensch. Maar hoe noodlottig gevaarlijk was Caesar's stelling! Overal waar een mensch gezag oefent, verzet zich een tweede mensch tegen dat gezag. Caesar was zeer volkomen, maar zijn volkomenheid bewandelde te onveilige wegen. Marcus Aurelius was de volkomen mensch, zegt Renan. Toegegeven: de groote keizer was een volkomen mensch. Maar hoe onduldbaar waren zijn eindelooze verplichtingen. Hij waggelde onder den last van de wereldheerschappij.