Het zet de afschaffing van den wettelijken band om in een vrijheid die de volle ontwikkeling der persoonlijkheid slechts zal kunnen baten, en die de liefde van man en vrouw wonderdadiger, schooner, veredelender maken zal. Jezus wist dit al. Hij verwierp de verplichtingen van het familieleven, ofschoon zij in de gemeenschap van zijn dagen sterk op den voorgrond traden.

"Wie is mijn moeder? Wie zijn mijne broeders?" vroeg hij, toen men hem zeide dat zij hem zochten. Toen iemand, die hem volgen wilde, hem vergunning vroeg om eerst zijn vader te gaan begraven, was zijn vreeselijk antwoord: "Laat de dooden hunne dooden begraven." Hij kon er niet inkomen dat eenig beslag zoû gelegd worden op iemands persoonlijkheid.

Zoo dan is hij die een leven leiden wil in den geest van Christus, de man die volkomen en volstrekt zich-zelf is. Hij kan een groot dichter zijn, of een man van wetenschap, of een jong student aan de hoogeschool, of een die schapen hoedt op de heide; of een schepper van drama's als Shakespeare, of een peinzer over God als Spinoza; of een kind dat speelt in een tuin, of een visscher die zijn net uitwerpt in de zee. Het komt er niet op aan wat hij is, als hij maar de vervolmaking verwezenlijkt van de ziel die in hem is. Alle navolging zoowel op zedelijk gebied als in het leven is verkeerd. Door de straten van Jerusalem kruipt op den huidigen dag een krankzinnige rond met een houten kruis op zijn schouders. Hij is een voorbeeld van de levens die door navolging worden verdorven.

Toen le Père Damien[1] uitging om onder de melaatschen te leven, handelde hij in den geest van Christus, omdat hij in zulk een dienst het beste wat in hem was, ten volle verwezenlijkte. Maar niet méer in den geest van Christus dan Wagner toen hij zijn ziel verwezenlijkte in muziek, of dan Shelley toen hij zijn ziel verwezenlijkte in gezang.

Er bestaat niet éen enkele typos voor den mensch. Er zijn evenveel volmaaktheden als er onvolmaakte menschen zijn. Aan de eischen der liefdadigheid kan men toegeven en toch vrij man blijven, maar voor de eischen der eenvormigheid kan niemand zwichten zonder zijn vrijheid algeheel te verliezen.

Het is dus individualisme, waartoe wij door het socialisme zullen moeten geraken. Als een natuurlijk gevolg moet de staat alle denkbeeld van bestuur opgeven. Dit is noodzakelijk, omdat, zooals eens een wijsman eeuwen voor Christus zeide, het bestaanbaar is de menschheid aan zich- zelf over te laten, maar onbestaanbaar de menschheid te besturen. Alle wijzen van bestuur zijn mislukkingen. Despotisme is onrechtvaardig tegenover iedereen, den despoot meegerekend, die waarschijnlijk voor iets beters geschapen was. Oligarchieën zijn onrechtvaardig tegenover de meerderheid, ochlokratieën tegenover de minderheid. Groote verwachtingen koesterde men eens van de demokratie, maar de demokratie bedoelt niets anders dan het afbeulen van het volk door het volk voor het volk. Ook daar is men achtergekomen. Het werd tijd ook; want alle gezag is volstrekt vernederend. Het vernedert hen die het uitoefenen, evengoed als hen over wie het wordt uitgeoefend. Wanneer men het gewelddadig, grof en wreed aanwendt, heeft het éen goede uitwerking, dat het schept, of in elk geval aan den dag brengt, den geest van verzet en het individualisme dat bestemd is het te dooden. Wanneer het aangewend wordt met een zekere mate van zachtzinnigheid, en er prijzen en beloonigen bijkomen, werkt het schrikkelijk veronzedelijkend. De menschen zijn zich in dat geval minder bewust welk een afschuwelijke druk op hen wordt gelegd, en gaan hun leven door in een soort grofzinnige gemakzucht, als vertroetelde huisdieren, zonder ooit te beseffen dat zij waarschijnlijk andermans gedachten denken, leven naar andermans maatstaf, eigenlijk andermans af gelegde kleêren dragen, en nooit een enkel oogenblik zich-zelf zijn. "Wie vrij wil zijn," zegt een beproefd denker, "moet zich niet aanpassen." En gezag koopt de menschen om tot aanpassen en brengt zoo een zeer bruut soort barbarendom onder ons voort.

Samen met gezag zal straf verdwijnen. Dit zal een groote winst zijn, een winst van onberekenbare waarde. Wanneer men de geschiedenis leest, niet in de gecastreerde uitgaven voor schoolkinderen en leeken, maar in de oorspronkelijke bronnen van elk tijdvak, walgt men niet van de misdaden die de slechten hebben bedreven, maar van de straffen, die de deugdzamen hebben toegepast, en een gemeenschap wordt oneindig meer verbruut door de geregelde toepassing van straf dan door het mogelijke voorkomen van misdaad. Klaarblijkelijk volgt hieruit, dat hoe meer men straf toepast, des te meer misdaad in 't leven wordt geroepen, en de moderne wetgeving heeft meerendeels dit helder ingezien en het haar taak gemaakt de straf te verminderen voorzoover zij dat mogelijk oordeelt. Overal waar zij strafvermindering heeft doorgevoerd, is men tot uitnemende gevolgen gekomen. Hoe minder straf, hoe minder misdaad. Wanneer er heelemaal geen straf meer zal zijn, zal de misdaad òf ophouden te bestaan, òf, als zij voorkomt, zal zij door geneesheeren behandeld worden als een zeer bedroevende vorm van waanzinnigheid, die men met zachtzinnige verzorging moet trachten te genezen. Want wat men tegenwoordig misdadigers noemt, zijn in 't geheel geen misdadigers. Uithongering, en niet zonde, is de moeder der moderne misdaad. Dat is in den grond de reden waarom onze misdadigers, als klasse, uit geen enkel psychologisch oogpunt eenigszins belangwekkend zijn. Het zijn geen verbazingwekkende of verschrikkelijke persoonlijkheden als een Macbeth of een Vautrin.