Hun schrik en angst voor straf wekte zulk een groot medegevoel in hem, dat hij onmiddellijk in de eerste oogenblikken van hevige pijn, een valsche oorzaak van zijn verwonding opgaf en nooit tegen wien ook de ware bekende. En ondanks pijn en ontsteltenis doorvloeide hem in die oogenblikken een zoete verteedering; hij genoot zijne weekheid en hun medegevoel.
De eerste ervaring van machteloosheid tegen onrecht was de eerste groote proef zijner natuur. Zij bleek een wonderlijk mengsel van staal en brosheid. De wreede kastijding verdroeg hij stoïcyns: zoo zij niet ophielden te slaan, hij hield niet op te ontkennen. In ‘t verdragen was hij toen reeds sterk en standvastig. Maar hij schoot te kort in herstelkracht. De pijn van machteloosheid tegen onrecht bleef, lang nadat hij zijn radelooze verontwaardiging had uitgegild; zij stak nog, als hij na vijftig jaar het voorval ophaalde uit den stroom der herinnering, zijn pols joeg dan sneller. Zijn kinderblijheid was weg, het fundament zijner wereld ondergraven, haar glans verduisterd.
Maar andere gaven in hem verkeerden die zwakheid van overmatige depressieve reaktie weer tot kracht. Zijn gevoel sloot zich niet over de bitterheid van het eigen lichamelijk-doorproefde leed. Neen: het rankte uit, door medegevoel en verbeelding gevoed, tot andere menschen die dit óók geleden hadden, verstrengelde zich met hùn gevoel. Wanneer hij van af dien dag menschen of dieren gekweld zag worden, of verhalen van triumfeerend onrecht las, kwam zijn bloed in zieding en zijn vuisten balden zich. Want hij wist wat dit was en voelde in de pijn dier anderen zijn pijnen. En dit zou sterker in hem worden, tot de tijd kwam, dat hij zijn verontwaardiging òmsmeedde tot gloeiende woorden tegen de algemeene oorzaak van alle verdrukking en onrecht: de maatschappelijke ongelijkheid.
De bekoring van het vredig leven in de pastorie was gebroken, de zachte gemeenzaamheid verstoord. Jean Jacques keerde met zijn neefje naar Genève terug. De vraag was nu voor welk beroep hij opgeleid zou worden: horlogemaker, notaris of predikant. Het laatste trok hem aan, maar de nalatenschap van zijn moeder bleek niet voldoende voor de studiekosten. Zijn vader was hertrouwd en liet zich weinig aan den jongen gelegen liggen. Hij kwam als klerk op een notaris-kantoor, maar het werk stond hem tegen en zijn meester vond hem te stom voor het vak. Hij schold hem een ezel en stuurde hem spoedig weg. Het zou de laatste maal niet zijn, dat Jean Jacques den indruk maakte maar een heele gewone jongen te zijn met beperkte geestvermogens. Hij voelde hevig, maar dacht moeizaam en traag en zijn gedachten wonden zich langzaam los uit de vruchtbare, warme verwarring van het onderbewuste.
Hij werd bij een graveur in de leer gedaan. Zijn meester, een jong man nog, verbond zich den leerling in te wijden in alle geheimen van het ambacht, hem op te voeden in de vreeze Gods en de goede zeden. Hij was dertien jaar toen de ellende van den leerlingentijd voor hem begon.
Zijn aard was niet uit één stuk gesmeed, maar tweeslachtig: trotsch zoowel als teeder zijn hart, zijn gemoed vrouwelijk en toch ontembaar, zijn neiging aldoor dobberend tusschen zwakheid en moed, deugd en meegesleept-worden. Zoo lag hij levenslang in strijd met zichzelven, en moest zoowel het genot als de wijsheid derven. In zijn jeugd liet hij zich geheel drijven op aandoeningen en indrukken, en wat omstandigheden en omgeving van hem maakten, dat was hij.
Nu kwam hij in een omgeving, die al de lage aandriften en neigingen in hem naar boven haalde en al het zachte en edele verschrompelen deed. Zijn meester was ruw, lichtzinnig en hardvochtig, hij sloeg het kind, gaf het niet genoeg te eten, terroriseerde het op alle manieren. Al de ellende van het leerlingstelsel, dat is de ellende voor een kind van overgeleverd te zijn aan harde vreemden, van dag en nacht te verkeeren onder den druk van hun bevelen, hun snauwen, hun spot, hun liefdeloosheid, maakte hij door. Hij durfde zich nooit meer vrij uiten, hij leed altijd honger, hij voelde zich aldoor afschuwelijk bekneld. Als een knecht behandeld, als een slaaf verschopt, leerde hij de ondeugden van knechten en slaven. Hij werd lafhartig, wrokkig, diefachtig, verleugend.
1 comment