Kara Ben Nemsi, De Held Uit De Woestijn
Lees ook
Winnetou, het grote opperhoofd
Old Shatterhand
De zoon van de berejager
De zwarte mustang
De oase in de Llano Estacado
Het geheim van Old Surehand
De schat in het Zilvermeer
Winnetou en de goudzoekers
De oliekoning
De rotsvesting in Sonora
Winnetou bij de bedoeïenen
De dood van Winnetou
De boodschap van Winnetou
Aan de Rio de la Plata
De koningin van Gran Chaco
Kara Ben Nemsi, de held uit de woestijn
Door het woeste Koerdistan
Van Bagdad naar Istanboel
In de rotskloven van de Balkan
Door het land der Skipetaren
De bandiet der Albaanse bergen
Mensenjagers aan de Nijl
In het land van de Mahdi
De laatste slavenjacht
De smokkelaars van de Tigris
Slot Rodriganda
De piramide der Azteken
Juarez van Mexico
Kanselier en prairiejager
De stervende keizer
De weg naar Waterloo
De kluizenaar in de Sahara
De spion van Ortry
Titanen vechten het uit
De admiraal van de sultan
De schat van de maharadja
De woestijnrovers van Noord-Afrika
De slavenkaravaan
Piraten aan de Stille Oceaan
De woudloper
De kaperkapitein
De schrik van het Ertsgebergte
Desperado's
Het masker van de blanke radja
De valse derwisj
De vorst der bleekgezichten
In het dal van de dood
Wildwest in Siberië
Het testament van de Inca
Karl May en zijn wereld
Karl May
Kara Ben Nemsi, de held uit de woestijn

Van Holkema & Warendorf
Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv, Houten-Antwerpen
Colofon
ISBN: 978 90 00 31238 2
NUR: 283
© 1962, 2012 Van Holkema & Warendorf
Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv,
Postbus 97, 3990 DB Houten
Tekst: Karl May
Vertaling: L. Montagne - Andres
www.unieboekspectrum.nl
www.facebook.com/jeugdboeken
@UitgeverijUBHS
Deze digitale editie is gemaakt naar de vijfde druk uit 1972, als zodanig verschenen bij Uitgeverij Het Spectrum nv, Utrecht – Antwerpen.
Om de sfeer van het oorspronkelijke werk te behouden, heeft de uitgever ervoor gekozen de tekst en spelling niet aan te passen aan de huidige regels.
Kaart
Kara Ben Nemsi, de held uit de woestijn
Het verhaal speelt zich af tussen 1870 en 1880

1. Misdaad in Tunesië
‘En is het werkelijk waar, sidi (heer), dat u een giaur, een ongelovige wilt blijven? Iemand die meer te verachten is dan een hond en walglijker dan een rat, die alleen afval verslindt?’ ‘Ja.’
‘Sidi, ik haat de ongelovigen en ik gun hun van harte dat zij na hun dood in de dsjehenna terechtkomen, waar de duivel woont. Maar u zou ik van de eeuwige verdoemenis willen redden, die u te wachten staat als u zich niet tot de ikrâr bi’l lisân, het heilige geloof, bekeert. U bent zo goed, zo heel anders dan de andere heren die ik heb gediend en daarom zal ik u bekeren, of u wilt of niet.’
Zo sprak Halef, mijn kleine gids en dienaar, met wie ik door de ravijnen en kloven van de dsjebel Aures was getrokken. Wij hadden op leeuwen gejaagd en daarna waren we afgedaald naar de Dra el Hawa om over de dsjebel Tarfawi naar Seddada, Kris en Dgasje te komen, vanwaar een weg over de beruchte Sjott el Dsjerid naar Fetnassa en Kbilli loopt. Hoe ik in het Algerijns-Tunesische grensgebied was gekomen? Wel, ik was eerst in Tunis geweest, waar ik mijn landgenoot Kruger Bey had leren kennen. Met deze kolonel van de lijfwacht van de pasja had ik in de omgeving wat gejaagd. Daarna was ik met een schip van de Messageries Maritimes naar Algiers gestoomd om van daaruit het binnenland in te trekken.
Halef was een vreemd kereltje. Hij was zo klein dat hij gemakkelijk onder mijn arm kon doorlopen en daarbij zo spichtig en mager dat je kon denken, dat hij tien jaar lang tussen het vloeipapier van een herbarium had gelegen. Zijn gezichtje verdween voor het grootste deel in een tulband van bijna een halve meter doorsnee en zijn boernoes die vroeger wit was geweest, was beslist voor een veel grotere man gemaakt; zodra hij van zijn paard stapte om te voet verder te gaan, moest hij hem optillen zoals een dame haar baljurk. Maar ondanks deze uiterlijke schoonheidsfoutjes moest men respect voor de kleine man hebben. Hij was buitengewoon scherpzinnig, moedig en vlug en hij beschikte over een uithoudingsvermogen waarmee hij zelfs de grootste tegenslag de baas werd. En omdat hij bovendien alle dialecten sprak die tussen de woonplaats van de Oelad Boe Seba en de oevers van de Nijl weerklinken, kan men zich voorstellen dat ik heel erg tevreden met hem was en ik hem eerder als een vriend dan als een dienaar behandelde.
Toch had Halef een eigenschap die ik af en toe bijzonder hinderlijk vond; hij was een fanatieke moslem en hij had uit liefde voor mij besloten mij tot de islam te bekeren. Ook nu had hij weer een van zijn vruchteloze pogingen aangewend en hij had er daarbij zo grappig uitgezien, dat ik het wel had kunnen uitproesten.
Ik reed op een kleine, half wilde berberhengst en mijn voeten raakten bijna de grond, maar Halef had een hassi-ferdsjânmerrie uitgezocht, oud en mager, maar hoog op de benen; waarschijnlijk om zijn uiterlijk wat meer aanzien te geven en hij zat nu zo hoog dat hij op mij kon neerzien. Tijdens het gesprek gedroeg hij zich opvallend levendig. Hij zwaaide met zijn benen heen en weer, gebaarde met zijn dunne, bruine handjes in de lucht en liet zijn woorden van zoveel gelaatsuitdrukkingen vergezeld gaan, dat ik mijn uiterste best moest doen, ernstig te blijven. Toen ik hem na zijn laatste opmerking niet antwoordde, ging hij verder: ‘Sidi, weet u eigenlijk wel wat de ongelovigen na hun dood te wachten staat?’
‘Wat dan?’
‘Na de dood komen alle mensen, of het nu moslems, christenen, joden of wat dan ook zijn, in de barsach.’
‘Is dat het stadium tussen de dood en de opstanding?’
‘Ja, sidi. Met bazuingeschal zullen wij eens allemaal worden opgeroepen, als el jôm el achir, de jongste dag, en el achiret, het einde, zijn aangebroken. Dat gaat alles te gronde, behalve el koers, de troon van God, er Roeh, de Heilige Geest, el lawoe el mafoes en el kalâm, de tafelen der wet en de veder van de goddelijke voorzienigheid.’
‘En zal er verder niets meer bestaan?’
‘Nee.’
‘En het paradijs en de hel dan?’
‘Sidi, u bent wijs en verstandig, u weet direct wat ik vergeten heb en juist daarom is het zo jammer dat u een vervloekte heiden wilt blijven. Maar bij mijn baard zweer ik dat ik u zal bekeren, of u wilt of niet.’
Terwijl hij dit zei, trok Halef zes diepe, dreigende rimpels in zijn voorhoofd, plukte aan de zeven sprietige haartjes op zijn kin, aan de acht donshaartjes rechts en de negen links van zijn neus, die bij elkaar zijn baard moesten voorstellen. Hij trok zijn benen krijgslustig omhoog en greep de merrie met zijn vrije hand zo stevig bij de manen, of de duivel erin zat, aan wie hij mij wilde ontrukken. Het zo ruw uit zijn gepeins opgeschrokken dier, deed een flauwe poging om te steigeren, maar het dacht bijtijds aan zijn eerbiedwaardige ouderdom en verviel trots in zijn gewone gelijkmoedigheid. Halef vervolgde echter zijn redevoering: ‘Ja, de dsjennet, het paradijs, en de dsjehenna, de hel, moeten blijven bestaan; want waar moeten de zaligen en de verdoemden anders heen? Maar eerst moeten de uit de dood verrezen mensen over de brug siret, die over el halahk, de afgrond des verderfs, loopt en die zo smal en scherp is als de snede van een pas geslepen zwaard.’
‘Je hebt nog iets vergeten,’ onderbrak ik hem.
‘Wat dan?’
‘De verschijning van de deddsjâl.’
‘Waarachtig! Sidi, u kent de koran en alle heilige geschriften en u wilt zich toch niet tot het ware geloof bekeren! Maar maakt u zich geen zorgen, ik zal een gelovig mohammedaan van u maken! Voor het laatste oordeel zal de deddsjâl zich dus laten zien; hij wordt door de giaurs immers de antichrist genoemd, sidi?’
‘Ja.’
‘Dan wordt voor iedereen ei Kitâb, het Boek opengeslagen, waarin zijn goede en kwade daden zijn opgetekend, en el hisab gehouden, het wegen van al zijn handelingen, dat meer dan vijftigduizend jaren duurt. Deze tijd zal voor de goeden een ogenblik lijken maar voor de kwaden een eeuwigheid. Dat is el hoekm, het afwegen van alle daden van de mens.’
‘En wat komt er daarna?’
‘Het oordeel. Mensen die voor het grootste deel goed hebben gedaan, komen in het paradijs, maar de ongelovige zondaars in de hel. De moslems die hebben gezondigd, krijgen maar een korte straftijd. U ziet dus, sidi, wat u staat te wachten zelfs als u meer goede dan slechte daden op uw geweten heeft. Maar u zal gered worden, u zult met mij in el dsjennet, het paradijs komen, want ik zal u bekeren of u wilt of niet!’ En opnieuw zwaaide mijn metgezel bij deze verzekering zo opgewonden met zijn benen, dat de oude hassi-ferdsjân-merrie verbaasd de oren spitste en hem met grote ogen van opzij beloerde.
1 comment