Hij had een macht over duizenden van lezers, in wier
gemoed hij soms wel wat òverforsch kwam roeren, maar die zóo in hem
en zijn scheppingen geloofden, dat zij, naarmate zijn werk in
wekelijksche afleveringen vorderde, hem overstelpten met
smeekbrieven om een kleine heldin toch niet te laten sterven; of
dìè toch met dìèn te laten trouwen—.
Aan een populariteit als deze zit altijd gevaar. Men wordt geen
schrijver voor de menigte, als men niet [8]in sterke mate
eigenaardigheden heeft die tot velen spreken en velen gemeenzaam
zijn, en wat vele menschen met elkaar gemeen hebben, kan alleen het
àlgemeene zijn. Het fijnere, bizondere, in zich zelf verlorene is
uit den aard der zaak maar voor weinigen. Doch dit algemeene
behoeft niet noodzakelijk het grove, alledaagsche, oppervlakkige,
sentimenteele te wezen. Er zijn kunstenaars door wie de sterke en
groote levensstroom beweegt; menschen met breed gebaar, gansche
levensruimten vullend, en die aldus op dien breeden, gullen en
warmen levensstroom velen met zich nemen. Victor Hugo is zulk een
mensch geweest, Peter Benoit was er een. Ook Björnson en Zola. En
Dickens, hoewel zijn gebaar niet zóo breed, en zijn
verbeeldingsleven niet zoo gul-echt was, behoorde toch wel tot hen,
die hun populariteit dankten aan het sterke dat in hen was, en niet
aan hun levensvervalschingen en niets-ontziende doordravende
oppervlakkigheden, als nu Marie Corelli haar voorbijgaande
populariteit bezorgen.—
Zijn Kerstvertelling, in 1842 geschreven, is een heel
karakteristiek staal van zijn eigenaardige kunst. Er is de
echt-Engelsche, op het ijzingwekkende gerichte, verbeelding; de
bizarre humor; de sterke gevoeligheid en de humanitaire strekking
in, die de vier grond-elementen van zijn werk vormen. In zijn soort
is het compleet en ook door hem zelf niet overtroffen. Werk van
langer adem van hem—en dat is wel het meeste—was zoo spoedig niet
te vertalen. Maar het staat op onze lijst voor de toekomst. Want
het behoort gemeengoed van allen te blijven of te worden.
L. S.
[9]
[Inhoud]

Een Kerstlied in Proza
Zijnde een Spook-Kerstvertelling door Charles Dickens
Eerste Zang.
Marley’s Geest.
Om ’t dadelijk te zeggen:
Marley was dood. Twijfel daarover is onmogelijk. Zijn
begrafeniscedel werd geteekend door den geestelijke, den
burgerlijken ambtenaar, den begrafenisondernemer en den
voornaamsten rouwdrager. Scrooge teekende haar; en Scrooge’s naam
was op de Beurs goed voor alles waarop hij zijne handteekening
verkoos te zetten. De oude Marley was zoo dood als een
deurpen.1
Let wel! ik wil niet zeggen, dat ik uit eigen ervaring weet, wat er
bijzonder [10]doods is aan een deurpen. Ik voor mij zou
geneigd zijn een nagel in een doodkist te beschouwen als het
doodste ding in den ijzerhandel. Doch in deze vergelijking steekt
de wijsheid onzer voorouders; en mijn ongewijde handen zullen er
niet aan tornen, of ’t is gedaan met het land. Ge zult mij daarom
veroorloven nog eens met nadruk te herhalen, dat Marley zoo dood
was als een deurpen.
Wist Scrooge dat hij dood was? Natúúrlijk wist hij dat. Hoe kon
het anders? Scrooge en hij waren ik weet niet hoeveel jaren lang
compagnons geweest. Scrooge was zijn eenige executeur, zijn eenige
administrateur, zijn eenige overgebleven erfgenaam, zijn eenige
vriend en eenige rouwdrager. En niettegenstaande dit alles was
Scrooge nog niet zóó volkomen verslagen door de droevige
gebeurtenis, of hij toonde zich nog wel een uitstekend man van
zaken op den dag der begrafenis zelf, en vierde hem plechtig met
een onmiskenbaar koopje. De vermelding van Marley’s begrafenis
voert mij terug naar mijn punt van uitgang.—Er bestaat niet de
minste twijfel omtrent Marley’s dood.—Dit moet goed verstaan
worden, of er kan niets wondervols steken in de geschiedenis die ik
nu ga vertellen. Zoo we niet volkomen overtuigd waren dat Hamlet’s
vader dood was vóór het tooneelspel begon, zou er niets méér
wonderbaarlijks steken in het feit, dat hij in den nacht, bij
oostenwind, op zijn eigen wallen een wandeling ging doen, dan er
zou zijn in het gedrag van den eersten den besten persoon van
middelbaren leeftijd, die op onbezonnen wijze, na het vallen van
den avond gaat wandelen op een winderige plaats—bijvoorbeeld St.
Pauls Churchyard—met geen ander opzet, dan om den [11]zwakken geest
van zijn zoon in verbazing te zetten.
Scrooge verwijderde den naam van den ouden Marley nooit. Het
stond er jaren daarna nog, boven de deur van het magazijn: Scrooge
en Marley. De firma stond bekend onder den naam van Scrooge en
Marley. Nu eens noemden lieden die de zaak niet kenden, Scrooge
Scrooge en dan weder Marley, doch hij antwoordde op beide namen.
Het was hem alles hetzelfde.
Ah, hij hield het mes zoo vast op den slijpsteen, die Scrooge!
een uitpersende, vasthoudende, schrapende, naar zich toehalende,
vrekkige oude zondaar! Hard en scherp als vuursteen, waaruit geen
staal ooit een vonk edelmoedigheid had geslagen; geheimzinnig en in
zichzelf gekeerd als een oester. De kou in hem deed zijn oude
gelaatstrekken verstijven, scherpte zijn puntigen neus, rimpelde
zijn wang en maakte zijn gang stijf; maakte zijn oogen rood, zijn
dunne lippen blauw, en kwam listig uit in zijn krassende stem.
1 comment