Een teêr gevoel van liefde voor zijn land, van liefde voor zijn taal, werd als een sluimerend kind glimlachend in hem wakker: zijn land, dat hij niet verder zien kon dan die duinen en die zee; zijn taal, die hij maar hoorde in het verre aangeruisch van golven, in het daverend zingen in hemzelven.
Zijn jeugd was voor hem als een lang en blond verschiet, waar ver-in hoog-groote voornemens zichtbaar stonden als torens, die hij moest bereiken; kasteelen, die hij in zoû trekken; tooverpaleizen in fabeltuinen, dat alles lichttrillend vizioen in taal, aanklinkend en opschemerend in het perspectief van zijne jonge jaren, die nog komen zouden, langzaam aan....
Aylva had geen verre wandeling in zin gehad, alleen een even wegrennen in buitenlucht na twee uur zitten aan zijn tafel. En zoo, in eens, òp die duinen, voor zich de zee, verlangde hij ze terug te zien, zijn verzen pas geschreven, te zien zichtbaar met de violette inkt op de ontvankelijke blankheid van papier. Hij ging naar huis. Een tien minuten loopen, vlug loopen, buiten adem rennen, door de jonge lente heen, waarin de loovers wemelden, de vogels tjilpten, in het kristalleklare zonnelicht. Om hem werden de Boschjes meer werkelijkheid, stonden nu reëel de villa's op; de villa's van het Stolkpark.... De wandelaars gingen er als menschen, en zagen hem aan, misschien omdat hij lachte zonder te weten; bij de Waterpartij ontmoette hij twee dames, die hij groette: mevrouw Van Neerbrugge, vriendin van zijn moeder - en haar dochtertje Emilie....
Daar, eindelijk, was de kleine villa, waar hij woonde met zijn moeder: een heel klein huisje aan den weg, met ijzeren hek, waarom een klimroos, ijl van blaadjes nog, begon te ranken; in de open voor-verandah rieten stoelen, en langs de trappen enkele Japansche blauwiggroene porceleinen potten, staande op hun voetstukken à jour, met al bloeiende azalea's, roze, witte, roode.... En tusschen de nieuwe bloemen, onaanraakbaar teêr, pas een paar dagen geleden om de vreugde van het voorjaar daar gezet, zat mevrouw Aylva, die tot hem knikte, toen hij opengooide het hek, knarsende van roest der hengsels....
- Waar ben je zoo in eens naar toe geweest...?
- Gewandeld! Hij riep het haar toe en zwaaide met de hand een groet, lief en familiaar, en, achter het huisje om, liep hij naar zijn kamer, waarvan de deuren openstonden. In een warme verwachting sloeg hij zijn portefeuille open, nam de bladen er uit, las staande.... Een paar regels vloeiden, rijk met donkere woorden, als een opglinsterend water - in een nacht, - dat luide kabbelt. Daarna werd het lichter, niet zoo fluweelzwart en kristallig zilver meer, maar groen als vlak geslepene smaragden.... Maar zoo, zoo was het toch niet goed?! Die laatste regel daar klonk om de pracht van dat smaragd alleen, klonk om de rijkheid van het slot-accent van vreemde rijmwoord, met somptueuze zekerheid sluitend als juweelen slot. Maar 't mocht zoo niet. De teedere gedachte was er onder weggezonken, weggevlucht, gefladderd. Geïncrusteerd met gemmen, lag het vers nu dood, versteend tot dood juweel. Hij voelde het. Hij zette zich en nam een pen. Hij dacht aan Leonore, aan Leonore d'Este, aan hare ziele van prinses uit rijk Italië van Renaissance. Hij wilde hare ziel alleen, zonder de gemmen. Maar, als fatale steenen, waren niet de gemmen weg te werken, juweelen doodsbeklemming om het vers.... Het vers bleef dood. O, waarom had hij dat dan niet dadelijk zoo gezien! Zoo zalig was hij eerst geweest; zich moê gewerkt, weggeloopen in de lente, dolblij en jong. En nu, nu lag zijn vers daar dood, als in een wade van brokaat, dat stil nog flonkerde; gebalsemd in een geur van taal, die het verstikt had als met te sterke aromaten. Dood lag het, dood! En Leonore, Leonore d'Este, de teêre schijnziel, transparante vrouw, schim van prinses.... verder, verder van hem ging ze staan, niet meer te bereiken met zijn woorden, waarmeê hij haar alleen, omvatten kon, alleen toch maar met woorden....
Droeve treurigheid kwam in zijne oogen; bittere trek om zijn mond. Hij legde neêr de witte bladen met violette woorden, hij sloot zijn portefeuille, en heel stil, angstig, ging hij zitten op een stoel, bij de open deur....