- Heel mooi! zei Herman Scheffer, toen het uit was. Hij vond dat niet geheel en al, maar toch nog wel genoeg om het zoo even te zeggen.
- Neen! hield Aylva vol. Slecht is het: daar...! Hij verscheurde de bladen, de drie laatsten.
- Kerel!
- Jasses neen: het is zóo slecht..! Weet je - en hij riep met een plotseling blijde stem:
- Ik doe het heel anders! De eerste zang: die is nu ook verschenen in "De Gids"; die blijft zoo; die is goed; maar hier deze tweede, die moet in blankvers, en de derde: de derde in ottave-rime!
Hij had het gevonden: - Het heele ding in terzinen is slecht! De derde in ottave-rime, dan de vierde weêr in blankvers, en de laatste: "San Onofrio" in terzinen, met een ènkel sonnet gesloten, zooals de eerste zang ook begint met een sonnet.... Zoo zal je zien, dat het goed wordt!
Hij was blij opgestaan, met groote geestdrift, met groote jeugd. Vóor hem, als etherisch luchtpaleis met muziek-klinkende kolommen van rythme, lichttrilde de ideale bouw van zijn dicht, en Leonore d'Este glansde zoo na, als kon hij haar raken....
- Mooi zoo! riep Herman Scheffer; hij had zoo van die korte uitroepen, kort en brusk, vol vive overtuiging, zooals hij heelemaal was: een groote stevige jongen, kort en brusk en vif, met veel plotseling enthouziasme en drukke impulsie. - En lees nu nog eens je "Aminta" voor! riep hij met een blijden zwaai van zijn hand.
Dat was de eerste zang van "Tasso", verschenen in "De Gids". En Aylva was van deze terzinen wel heel zeker, want nu hij ze las, klonken ze op, glasteeder en volmaakt, zooals van snaren van violen: Aminta....
Buiten, in den tuin, ging de dag, de vroege lente slapen als een moê gespeeld kind.
En een belletje klonk, huiselijk signaal. Aylva las juist de laatste verzen. - Uit! riep hij moê, blij. Ja, de "Aminta" is heusch nog zoo kwaad niet...! Blijf je eten? Ze hebben geluid: dan lezen we van avond Zola? Ik moet Torquato een tijdje vergeten!
Dien avond na den eten begonnen zij Zola. De poorten van een nieuwe kunst gingen wijd voor hen open. Om beurten, in de kleine kamer, gauw benauwd van gas, lazen zij met wijding en heel plechtig, met enthouziasme en de dankbaarheid van hunne jeugd. Zij zouden dikwijls later denken aan dien avond van relatie, toen de nieuwe vizies voor hen openweken.... Zij lazen in een koorts, met brandende slapen, met gloeiende oogen. God, wat was dat mooi, en goed, en waar! Om ook eens zoo te doen, om ook nog eens zoo alvolmaakte kunst te geven!
Zij dweepten, en een jonge jalouzie was onbetoombaar in hen. Zij redeneerden druk, zij vertelden elkaâr hunne plannen: Aylva zoû maken een serie van historische gedichten; Scheffer een cyclus van sociologische romans.... In hun jonge eerzucht benauwden hen de muren van het kleine kamertje.
Aylva opende de deuren: iets van den avond vloot naar binnen; iets van hun interieur, in licht van gas, dreef naar buiten, met schijn over den tuin. Het buitengeluid - het ver-affe getingel van trams - kwam oneigenlijk tot hen toe. Zij ademden diep op.... Zij gevoelden hunne jeugd stroomen door hun aderen: hun leven was lang en licht vóor hen; hunne illuzies waren als lichttrillende kasteelen in verte, wegnevelend in àl te hellen glans. Toen zij - moê van hunne stemmen, in hunne kelen droog - eensklaps, verschrikt om zichzelven, zwegen, zagen zij elkaâr met glinsteroogen aan.... De nacht was héel stil. Het was zeker heel laat.
1 comment