Want dit kwam ook reeds in hem, zoo goed als: het betreuren wat hij had gehad; het afrekenen met wat niet kan of is geweest; en met Scheffer rekende hij al af, vóór nog hun vriendschap uit was. Niet omdat hij koel was; omdat hij nog niet kòn geboven aan de eerste "Hollandsche" vriendschap, die hem naderde....
Zij woonden dicht bij elkander, Aylva toen in de Anna-Paulowna-straat en Scheffer in de Laan-van-Meerdervoort; en zij namen de gewoonte aan samen te loopen van en naar school. Soms dacht Aylva aan wat Scheffer in hem vond, om zich tot hem te voelen aangetrokken: hij had dit gaarne geweten. Er was in hem die ijdelheid: precies te willen weten waarom iemand van hem hield. Hij voelde zich nog koel ten opzichte van Scheffer, uit wantrouwen om den duur van wandelvriendschap; uit vrees zich te moeten hechten, om niets. Maar eens was Scheffer drie dagen weg gebleven, en niet geweest op school. Het had Aylva verwonderd waar Scheffer bleef, maar hij was hem niet gaan zien. Toen hij Scheffer terug zag, werd die boos. - Hadt je niet naar me kunnen vragen?
- Wat was er dan?
- Wel, ik was ziek, ik lag in bed. Ik moet zeggen: 't is aardig van je!
En dat Scheffer boos werd, deed Aylva inzien, dat hunne vriendschap toch heusch wel vriendschap kon zijn. Het streelde hem, dat Scheffer boos was. En sedert voelde hij meer voor Scheffer en het werd sympathie tusschen hen, van twee kanten. Zij kwamen iederen avond bij elkaâr, werkten samen, lazen samen, aan éen tafel. Ook Scheffer vond de meeste jongens flauwe kinderen en Hugo vertelde dan van Indië. Zij spraken beiden over hun toekomst, zij wilden beiden boeken schrijven, later. Zij filozofeerden druk over God en het Hiernamaals. Scheffer was zeer pozitief en atheïst en dweepte met Multatuli. Aylva was zeer metafyzisch en hield niets van Multatuli; hij had iets zachts en rustigs, bang voor revolutie, groote woorden, zwaaiende gebaren. Zoo was Scheffer: revolutionair, groot en zwaaiend, maar in Scheffer vond Aylva dat goed en harmonisch.
Zij bleven nog een jaar samen op school; toen deed Scheffer eind-examen, Aylva niet. Hij wilde vrij studeeren voor zich, in litteratuurhistorie, in kunsthistorie, geschiedenis. Zijn voogd, broêr van zijn vader, rezident ook in Indië, vond het niet goed en wilde, practischweg, hem liever Indisch-ambtenaar zien worden, maar hij drong er niet op aan, uit onverschilligheid. De beide broers van Aylva waren weg, een naar den Transvaal, een naar Amerika, beiden met het vaste plan om geld te maken. Zijne zuster was getrouwd, te Batavia. Alleen bleef hij met zijne moeder en het huis werd hun nog te groot; mevrouw Aylva nam een kleine villa, optrekje, achter-af gelegen, In de Boschjes, een buitenkansje - en zij hield nu maar éen meid. Maar Aylva miste minder zijne Indische luxe; hij leefde nu tevreden tusschen zijne platen en boeken, stil in zichzelven wat werkende, zonder veel methode. Hij nam wel privaatles in litteratuurhistorie en geschiedenis, maar zijn geest was om te dwalen en wat hij studeerde was minder zich diep inwerken, dan wel plukken hier en daar, van wat hem toelachte. Hij had een vlug ontvankelijk begrip, maar een begrip van dichter en dillettant-in-het-leven, en niet de acute hersenen van studie-mensch. Scheffer veel meer; die wijdde zich een jaar lang nauwgezet aan Herbert Spencer, met veel methode.
1 comment