Hugo, in dat jaar, droomde in zijn tuinkamer, en las er minstens zeven boeken tegelijk, die open lagen op een kleine tafel bij een leunstoel aan de tuindeur. Een deel van Goethe - om toch iets te weten van Goethe. Maar Goethe - misschien om het Duitsch, dat hem zwaar was, of om den druk van het boek - voldeed hem niet. Byron meer: hij dweepte met "Don Juan". Dan een boek over de Renaissance, een werk over Grieksche sculptuur, een modernen roman, den laatsten bundel verzen. En alles door elkaâr, het eene dwars door het andere heen. En lezende, en droomende, en zalig plukkende zijn gedachten, die opschoten als ordelooze bloemen tusschen het zacht vervloeien van zijn dagen in, maakte hij zijn plannen, zag hij worden zijn liefdedroom van kunst. Als de ijle gestalte, bleek en doorschijnend, van een kind met groote oogen louter geest, zag hij zijn droom voor zich. En hij dacht aan zijn versjes, van jongen, gemaakt in Indië, voor de meisjes met wie hij danste op kinderpartijen; hij dacht aan zijn opstellen van school, die altijd waren goed geweest. Tusschen zijn lectuur en tusschen zijn gedroom, begon het zacht aan te zingen. Hij zat soms uren voor een wit papier, en enkele regels schreef hij neêr, met vaag gevoel van zangerigheid in droomende hersens: buiten, in den tuin, de groenende zomer, of de tooverblankheid van een bosch van sneeuw en rijp. Hoopen verzen schreef hij en verscheurde ze weêr. Vondel hield hem hoog geboeid om zijn machtigen stroom van zangtaal: hij las àlle zijne spelen en begreep niet, dat Scheffer ze vervelend vond. Maar Hooft was hem nog menschelijker, meer sympathiek aan hemzelven: nieuw en fijn en elegant. Potgieters "Florence" was jaren voor hem het schoonste, wat er in Hollandsch kon geschreven worden.
Intusschen maakt hij maar weinig af, nauwlijks een enkel dichtje, las het Scheffer voor, verscheurde het weer. Toen boeiden hem Gautier, Leconte de Lisle, Hamerling vooral. "Ahasver in Rom" deed hem een episch gedicht ontwerpen over een onbekenden Assyrischen vorst: "Parsondes". Maar het plan was te grootsch: hij moest het van zich afzetten. Hij zond nu wel een paar verzen aan den "Amsterdammer". Er was iets heel frisch in, maar toch ook iets niet doorvoelds: een eeredienst aan den vorm. Maar, dacht hij, waarom niet den vorm cizeleeren? Wat kan ik diep voelen? Mijn leven is zoo zacht en kalm, met mijn moeder, met mijn boeken, in mijn stille kamertje! Hoe kan ik nu van hartstocht schrijven?
En hij was te waar te veinzen wat hem onbekend was, en hij cizeleerde zijn vorm, verliefd op mooie woorden, rijkdom van klank, melodie van vers, om de loutere schoonheid van ze, de zinnelijke schoonheid: zooals hij hield van een mooie vaas of een juweel. Maar hij wilde groot doen, en Torquato Tasso doemde bij hem op. Hij dweepte met Tasso, dien hij las in het Italiaansch: hij voelde diepe sympathie, vreemde verwantschap tusschen Tasso en zichzelven.... Was er voorbestaan? Had hij niet Tasso kunnen zijn? En als hij las van Ferrara, Alfonso II, den dichter aan het hof, zijn liefde voor Leonore, zijn smartelijk dwalen door Italië, verguisd, niet gewaardeerd, opgesloten als gek in een cel, jaren lang; eindelijk bevrijd, gekroond op het Kapitool en stervende op San Onofrio - dan voelde hij geheel zijn droomersziel bewegen als met een medelijden voor Tasso en zichzelven, alsof zij beiden éen waren geweest, éen ziel, die zich herscheppen kon in later leven: metamorfoze na metamorfoze.
En hij schreef "Aminta", bang voor zichzelven, bang te laten blijken wat hij dacht, wat hij droomde, in de eenzaamheid van zijn kamertje.... Was het abnormaal in hem, verdooling van zijn geest? Had hij niet als kind vaak gevoeld, dat hij gek kon worden, dat hij wellicht al gek was, omdat hij, toen, ook al dacht zoo vreemd, of hij wel eens kon zijn "een ander"? Maar in "Aminta", in de pracht van zijn jonge, nieuwe taal, klonk het abnormale niet door en bleef het schuil achter eene koudheid: orde, die iets in het gedicht bevroren hield. Tasso was er in conventioneel poëet; Aminta, herderin, zooals zij zijn in vroegere herderromans, in Scudery en Calprenède. En toch, was de "Aminta" frisch, nieuw, een glanzende belofte. Ze trok de aandacht, in "De Gids", om het geheel onverwachte, de jeugd van den schrijver, die zijne zangen aankondigde: "Leonore d'Este", "Jeruzalem Verlost", en "San Onofrio...."
Voor hij het zich bewust was, en voor hij het verlangde, had Aylva zich iets van een naam gemaakt....
1 comment